Posts tonen met het label Bindervoet. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Bindervoet. Alle posts tonen

maandag 30 december 2024

Dichters over Gorter: Erik Bindervoet


In de bundel Aap uit 2002 zijn deze twee kwatrijnen te vinden: 

 

Blijf toch dromen van dat arbeidersparadijs!  

Blij dans je op de strandmuur  

En je hoeft er nooit schone sokken aan!  

O zoete tijden die zijn dan.    

 

Hyperactief vallen mokknikkers en pruilfluitjes  

In brijz'len op de hinkels 

De Geest der Nieuwe Mensheid gruist: te lang  

Is de nederlaag geleden. 

 

Het eerste kwatrijn lijkt te verwijzen naar strofen uit Gorters Pan als deze: 

O Gouden blauwe Tijd die Nu is Nu!
O schitterendste gelukzaal'gste tijd,
Die er ooit was van alle alle tijden,
Nu d' Arbeiders ontwaken en zich heffen
Tot Gouden Geest van Vrijheid en tot Vrijheid.

  

O Gouden blauwe Tijd die Nu is Nu,  

Nu de Menschheid treedt uit de Slavernij 

In de Vrijheid. 

 

De combinatie Nu is Nu komt, met en zonder hoofdletters, 36 keer voor in de tweede druk van Pan. De geest der nieuwe mensheid en de ‘Nederlaag der revolutie’ zijn sleutelbegrippen in de postuum verschenen Liedjes die in 1981 opnieuw waren uitgegeven door Jacob Groot en veel aandacht hadden gekregen. Mokknikkersen pruilfluitjes horen wat minder tot Gorters idioom. 

 

Aap is een bundel van 150 bladzijden met op elke bladzij vier kwatrijnen en wordt in het colofon een ‘gedicht’ genoemd. Het gedicht speelt zich af op een schoolplein en op elke bladzij komen in dezelfde volgorde een vader, een museumsuppoost met een pedofiele belangstelling, een antropoloog en een verteller aan het woord. De kwatrijnen met de Gorterverwijzingen zijn aan het eind van de bundel te vinden, op dezelfde bladzijde, en beschrijven de blik van de bezorgde vader en de onthechte observator. De bezorgde vader vertoont, met reëel existerende kindernamen, de nodige trekken van een autobiografisch personage. In de tekst van de verteller wordt ‘de heer Bindervoet’, een dichter, opgevoerd. Het is de bezorgde vader die het arbeidersparadijs van Gorter opvoert en vaststelt dat er enige afstand bestaat tussen het ideaal en het reëel existerende socialisme van het schoolplein. In het weefsel van de tekst wordt bijna meteen daarna de waarneming van de antropoloog Gorteriaans beschreven. Voor de lezer voltrekt zich een klein proces van authentificatie – het proces dat zich voltrekt aan het slot van Max Havelaar. De wever van de tekst, met de auteursnaam Erik Bindervoet, heeft ook zo zijn bedenkingen bij Gorters hooggestemdheid. 


Ruim tien jaar later, in 2013, is dit het eerste gedicht van de bundel De mond van de waarheid 

 

De bloemen van april 

 

Op een dag verscheen het gezicht van Herman Gorter 

Op mijn linkervoet. 

Wat schaduw, wat opengepulkte korstjes, 

Wat zweetrestjes van tussen mijn tenen vandaan - 

Wat voorjaarsmoeheid, 

Zwierend om de voeten, 

Hij was het, 

Helemaal. 

De vorm van zijn kale kop, zijn holle ogen, 

Zijn marxistisch-leninistische zelfverzekerdheid 

En hij glimlachte, 

Onder het motto: 

Er zijn drie dingen  

Die je niet kunt verbergen: 

De zon, de maan 

En het in overeenstemming zijn met 

Dat het 

Zo is.  

 

Niet mei, maar april; niet de dichter van Mei, maar de dichter van bijvoorbeeld Pan en Liedjes. Wat is waarheid in dit gedicht? Niet Gorters beeltenis op een linkervoet, valt te hopen. Wel realistisch is de beschrijving van de voet en zeker ook realistisch is de beschrijving van de oudere Gorter. En eigenlijk geldt dat ook voor zijn motto. Tot zon en maan zou de dichter van Pan zich niet snel beperken – het was altijd het Heelal -, maar dat wat hij schreef overeenstemde met de ultieme waarheid, was een rotsvast geloof. Aan de lezer van ‘De bloemen van april’ wordt het gepresenteerd na een hallucinatie waarvoor een Maria-verschijning niet onderdoet. Wat is waarheid? Het openingsgedicht van De mond van de waarheid activeert de befaamde sceptische paradox: in naam van de waarheid wordt een ultieme waarheid tot een onmogelijkheid verklaard. Van spot en scepsis is de bundel doortrokken: niet alleen het idealisme van Gorter moet het ontgelden, maar ook de Nederlandse literaire wereld en iets moois als popmuziek uit Volendam. Vooral de grappen en grollen vielen de critici op. Toch is ook in deze bundel een autobiografisch personage onmiskenbaar aanwezig – een personage dat wordt geconfronteerd met de desillusies van de middelbare leeftijd  

 
De waarheid is niet mooi, ze is zelfs ugly. Ugly als een voet. Ugly moet ook de poëzie zijn. Al in 1996 publiceerde Bindervoet samen met Robbert-Jan Henkes een ‘Manifest achteraf voor Ugly Poëzie':  

 

Want er valt niks mooi te zeggen! (Is onze mening hoor.) Gelul van de straat, onbruikbare restjes hersenactiviteit, opinies en meningen, veel meningen, dingen tussen haakjes (die er eigenlijk niet bij horen), vuile gedichten eigenlijk, alles wat je doet als je niet aan het dichten bent. 

 

Meningen zijn bij de late Gorter volop aan te treffen, maar gelul van de straat niet direct. Gorters eigenzinnigheid en gedrevenheid gaan wat meer in de richting:  

 

Ugly is zuiver en alleen bedoeld om aan te duiden: de gedichten waar iets vreemds mee aan de hand is, de gedichten die zich niet in het keurslijf van de conventie (welke dan ook) proberen te wringen, van het mooi zeggen en het scherp observeren met name en vooral (...) Ugly is: dat je wat te zeggen hebt, dat je weet wat je te zeggen hebt. 

 

Het is vooral het onconventionele aspect dat wordt benadrukt in een korte tekst uit 2009:  

 

Nee, dan de poëzie van Ugly! De ugly poëzie! Dat is het rijk van de vrijheid. Vrijheid in ongebondenheid! (Amen.) Ugly gedichten zijn geen producten die je in je mik gedouwd krijgt, geen afgewerkte instapmodellen uit de poëziefabriek. Er wordt gestunteld, geaarzeld, teruggekrabbeld, getwijfeld, geswaffeld, hardop nagedacht, herhaald, men spreekt zichzelf en elkaar tegen en zegt de verkeerde dingen op het verkeerde moment.  

Ruwweg de helft van wat hier ‘ugly’ wordt genoemd, is zonder meer toepasbaar op Gorters sensitivistische Verzen en zijn communistische lyriek en epiek. Geen afgewerkte instapmodellen uit de poëziefabriek en voor het literaire establishment is een epos als Pan al ruim honderd jaar een verkeerd ding op het verkeerde moment. Ook voor Bindervoet? De maatschappij die Gorter zijn lezers voorschotelt is allesbehalve ugly en juist dat lijkt de dichter van Aap en De bloemen van april te irriteren. Toch is er iets met de dromer van het arbeidersparadijs dat hem belangrijk genoeg maakt om hem een rol te laten spelen in het eigen werk - één keer zelfs in een gedicht dat de toon zet voor een bundel. Op de jaarlijkse marathonlezing van Mei in Zutphen heb ik Bindervoet zien optreden als een geïnspireerde spreekstalmeester. Is Gorter een Nederlandse dichter die voor ruwweg de helft aan een poëtisch ideaal voldoet? En in die hoedanigheid bijna uniek? 

 

In het septembernummer van de afgelopen jaargang van De Gids verschijnt Gorter voor de derde keer in Bindervoets werk. ‘Gorter zonder mij’ is de titel van een gedicht dat meer dan twee pagina's vult en daarmee te lang is om in zijn geheel te citeren. Het gaat om een voorpublicatie uit een dichtbundel in wording, Erratapedia. Voor zover ik weet is het tot nu toe de enige voorpublicatie en op die manier krijgt ook dit gedicht iets programmatisch. Was ‘Gorter’ als levenslemma een vergissing? ‘Gorter zonder mij’ zou kunnen getuigen van een streven naar encyclopedische objectiviteit, maar dat klinkt wat al te ugly; het nemen van afstand en zelfs een afscheid zijn aannemelijker. En dat is precies wat er lijkt te gebeuren. Het gedicht kent geen strofe-indeling, maar als ik het goed zie bestaat het uit vier ongeveer even lange delen. Die beschrijven stadia van een proces, maar worden ook bijeengehouden door een procedé: het mengen van het eigen taalregister, en andere taalregisters wellicht, met dat van Gorter. Het is het procedé dat we al tegenkwamen in de kwatrijnen van Aap. Verder speelt in het hele gedicht het wit op de pagina een belangrijke rol – niet het wit aan het eind van een versregel, maar aan het begin. Ruwweg de helft van de versregels springt in op de zevende letterpositie en dan zijn er versregels die nog verder inspringen. Het is een manier van werken die in Nederland is toegepast door een dichter als Ten Berge en vaker in Amerikaanse poëzie te vinden is; Pound en cummings zijn daar de grote voorbeelden. Heel veel eerder al was er in Frankrijk de late Mallarmé. Het effect is tegelijkertijd esthetisch en dramatisch. Een dichter die op een verwante manier streefde naar een vorm van visuele muzikaliteit was de late Herman Gorter.  

 

‘Gorter zonder mij’ begint als ‘De bloemen van april'. Weer verschijnt Gorter aan ‘mijn voet,/ met korsten en modderige sap bekleed'. Gorter heeft nu een ‘schoon donker godsgezicht’ en was ‘zoals hij was,/ het Heel,/ het helemaal’. Alleen ‘het Heel’ staat tegen de linkerkantlijn; in de lopende tekst zal ik verwijzingen naar de pagina-indeling verder achterwege laten. De hele Gorter is  

 

een impetueuze drijver die waadt in eenzaamheid, 

           een stijfhoofdige Zaankanter,  

                                    maar met overstelpend veel gevoel voor natuur,  

waarin hij rondloopt als een dronkene, godbegaafde, begenadigde  

           een arme jongen met te groot verlangen 

 

De laatste regel verwijst naar een gedicht uit de sensitivistische Verzen. In het tweede gedeelte lezen we wat de arme jongen hoort:  

 

Niets dan stilte, opgelost geluid. 

            Geen regenroeper zingt, geen koolmees fluit,  

de mossen van het dak en uit de lucht  

            gevallen.  

 

Keurig rijmende regels schetsen de situatie die de situatie van het heden moet zijn, de situatie waarin Gorter aan de voet van de ‘ik’ verzeild is geraakt, met de ‘mos’ die we kennen uit het eenregelige gedicht. Rijm, even later dubbelrijm zelfs, blijkt een formeel kenmerk van stagnatie:  

 

de wereld ingepakt in grauw gevacht en dof  

            en er is niemand, niemand die als laatste lacht of  

                                    huilt.  

 

In het derde gedeelte begint een kind te tekenen: t leven dat lachend voorbijgaat / alsof het leeftverdwijnt in de golven. In die golven een ’ik':  

          

          Ik sta. Ik sta.  

                     Ik luister, 

mijn naakte armen omhoog in het licht  

 

Het is een ‘ik’ die zich bewust wil zijn van wat  

 

(...) in de zielenevel van binnen riekt en meurt (...) 

naar zeedrift, zeebroed, zeebroedsel, zeespog, zeewier,  

                      naar dode dieren, naar vergorterde woordklonten,  

          naar kadavers en krentenbollen in ontbinding 

 

en zich goed realiseert wat het lot is van de werkelijke verworpenen der aarde die op vuilnisbelten hun kostje bij elkaar scharrelen:  

 

alle drek en puin en alle scherven van geluk die ze naar boven  

               kunnen halen zijn welkom,  

                            de restanten van een lentevogelgebekte wasknijper,  

                                          het weeë gebeente van een scherpslijper,  

gelaten uitgelaten scheppen zij voort,  

             grabbelend in mijn rommelende ingewanden naar gruzelementen,  

                          niet triomfantelijk, dodelijk  

             serieus –  

want er is iets bruikbaars 

                                    iets dat bekoort  

   in ieder ding.  

 

Het is het slot van het gedicht. Mei wordt geciteerd, maar van Gorter lijken we ver verwijderd:  

 

(...) er is iets dat bekoort  

In ieder ding, en die dat weet, hij gaat  

Altijd langs watren, door jong gras, (..) 

 

Die Gorter, de Gorter van Mei, was de Gorter van een geïdealiseerd schoolplein terwijl daar de wetten van de jungle golden. Anders dan een dichter als Lucebert die het failliet van een ideaal vaststelde, wekt Bindervoet de indruk nooit echt in het ideaal te hebben geloofd. De dronkene, godbegaafde, benadigde dichter die Gorter was, had wat te zeggen en trok zich niets aan van poëzieconventies: als dichter was Gorter behoorlijk ugly, maar zijn werkelijkheidsbesef was star en rationeel – allesbehalve ugly. De aanvaardbaarheid van een werkelijkheidsbesef lijkt voor Bindervoet, in het derde decennium waarin hij een gedicht aan Gorter wijdt, zwaarder te zijn gaan wegenIn ‘Gorter zonder mij’ wordt afscheid genomen van een dichter, maar het echte afscheid was misschien het afscheid van het eigen, tegendraadse estheticisme dat ergens in de jaren negentig onder woorden werd gebracht, niet overdreven veel invloed heeft uitgeoefend, maar voor de ontvangst van de eigen poëzie bepalend is geweest. Doeltreffende intertekstualiteit in ‘Gorter zonder mij’: een gelaagd en nog steeds wat geheimzinnig gedicht. 




Erik Bindervoet, Aap, Amsterdam 2002, p. 135 en 147 (de heer Bindervoet).
Erik Bindervoet, De mond van de waarheid, Amsterdam 2013, p. 9.
Erik Bindervoet, 'Gorter zonder mij'', in: De Gids 186 (2024), nr. 5, p. 21-23.
Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, 'Manifest achteraf voor Ugly Poëzie', in: Waar wij voor zijn en tegen, Amsterdam 1996. Wegens logistieke beperkingen - iets met koffers en continenten - geciteerd uit: Hans Groenewegen, 'Intellectueel klimaatverdrag tussen po-ethische apen', DWB 148 (2003), p. 279.
Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, 'Inleiding op het werk; niet uit Poehazië maar uit Babylon! De universele dichter Umberto Ugly', in: Awater 8 (2009), p. 27.
Herman Gorter, Pan, tweede zeer veel vermeerderde druk, Amsterdam 1916, p. 173.
Herman Gorter, Verzen, ed. Endt, Amsterdam 1977, p. 52.
Herman Gorter, Mei, ed. Endt/Kemperink, Amsterdam 2002, p. 15.

Dit is de zeventiende aflevering in een reeks. Eerder over ReveAnkerMarsman I en II, Kuijper I en II,  Kloos I en II, Lucebert, Gerhardt, Verwey, van Tooren, Haft, Wijnberg, 't Hart en Van Zonneveld. In 2026 moeten alle dichters over Gorter terechtkomen in een mooi boek.

   



Dichters over Gorter: Erik Bindervoet

In de bundel Aap uit 2002 zijn deze twee kwatrijnen te vinden:     Blijf toch dromen van dat arbeidersparadijs!    Blij dans je op de stran...