donderdag 26 september 2024

Dichters over Gorter: Jan Kuijper (II)


In 1990 ontving Jan Kuijper voor Tomben de Jan Campert-prijs. In een interview met de NRC licht hij zijn werkwijze toe. De toe-eigening van het werk van een dichter blijft beperkt tot een enkele regel: 'Ik heb bijvoorbeeld niet geprobeerd om de stijl van Boutens na te volgen. En om de stijl van Gorter als sonnettendichter lach ik me altijd een hoedje. Als ik dat zou navolgen krijg je een soort slapstick en dat lijkt me niet zo geschikt.’ Het slapstickachtige spreekt ook uit de titel die Kuijper meegeeft aan een kort artikel over het sonnet van Gorter uit dezelfde tijd: 'Regelmatig gingen regelen wateren'. Het gedicht waarin de regel voorkomt, blijft verder ongenoemd en de keuze voor de titel wordt niet toegelicht. Het lachwekkende is blijkbaar evident.   

In zijn artikel analyseert Kuijper één sonnet uitvoerig - het sonnet dat het eerste zou zijn geweest dat Gorter schreef: 'De lucht is vol met onvolkomen drang.'  Volgens Kuijper worden vragen van de lezer niet beantwoord omdat onduidelijk blijft wat er in het decor dat wordt opgeroepen, een decor van lucht en zee, eigenlijk 'te zien' is. Het eerste kwatrijn eindigt met 'der wolken zang' en dat levert twee mogelijkheden op 'waarvan de ene al vreemder is dan de andere; worden de wolken vergeleken met zang of zingen ze zelf? Ook deze vraag blijft open.' Het tweede kwatrijn begint ongrammaticaal en nodigt uit tot een lezing waarvan Kuijper zich afvraagt of die 'zinnig' is; een cruciale formulering blijft bovendien 'rijkelijk vaag'. Vaagheid ook in het sextet: wie zijn 'wij' die 'in den hoogen hemel' zouden willen zijn? Aan het slot blijkt dat de eerste regel anders gelezen moet worden: 

Aangezien de lucht hier buiten beschouwing blijft levert het meer eenheid op in de interpretatie wanneer we de 'onvolkomen drang' uit de eerste regel van de zee laten uitgaan, en niet van de lucht zelf.

In een gedicht dat de eenheidservaring beschrijft van een of meer lyrische subjecten, blijkt voor de interpreet vooral de eenheid van zijn interpretatie, de intellectuele exercitie, belangrijk te zijn. 

Wat de vorm betreft is er evenzeer het nodige mis: 'Wie het gedicht formeel bekijkt moet ook daar tot de conclusie komen dat ook daar de schoen dikwijls wringt. Ik geef alleen een paar voorbeelden op rijmgebied.' Twee keer 'zang' op rijmpositie 'wat niet alleen 'verboden' is, maar vooral een onbeholpen indruk maakt.' Ook ter wille van het rijm een 'gaan' dat pleonastisch 'in gang' is. Te veel rijmvariatie in het octaaf, noodgrepen, betekenismoeilijkheden, ongebruikelijke woorden, nog een keer rijk rijm met 'hoogen hemel': 'Onvolkomenheden te over dus, inhoudelijk en formeel, en alles op het conto te schrijven van het inhoudelijk-formele genre bij uitstek, het sonnet.' Kuijper is zijn artikel begonnen met een tegenstelling tussen 'geïnspireerde dichters' en sonnettendichters. De gedachten van een geïnspireerde dichter passen niet in een sonnet, een sonnettendichter heeft de vorm nodig om tot iets te komen. 

En dan blijkt los van het sonnet Gorters slapstick wel degelijk iets op te leveren: 

(...) alle neologismen, ongrammaticaliteiten, op het eerste gezicht lachwekkende dubbelzinnigheden en klinkklare, maar suggestieve onzin ten spijt: je weet wel wat er aan de hand is, en de bijzondere zegging is functioneel en daarmee ook voor de lezer bevredigend omdat zij zorgt voor een speciale sensatie, een sensatie dus die berust op de gewone betekenis van woorden, maar die tegelijkertijd verbiedt uit die betekenis de gewone consequenties te trekken.

Gorters epigonen gingen minder ver dan hijzelf en dat was maar goed ook: de lezer accepteert afwijkingen 'wanneer daar heel bijzondere sensaties tegenover staan - en daarvoor is een talent nodig als van Gorter'. Dat talent leidt zelfs - het wordt ingewikkeld - tot aanvaardbare sonnetten. De typische onvolkomenheden van zijn sonnetten kennen andere gedichten van Gorter niet, maar 'ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat ik de kenteringssonnetten in het algemeen prachtig vind'. Het neemt niet weg dat - het wordt nog ingewikkelder - Gorter uiteindelijk maar één echt geslaagd sonnet geschreven heeft: het kenteringssonnet met als eerste regel: 'Ik kom om 't groene hout. Daar is de vrede'. 

Een geïnspireerde dichter met een uniek talent die sonnetten schreef vol onvolkomenheden die toch prachtig zijn en waarvan er maar één echt is geslaagd: Kuijpers gedachtegang is ongeveer net zo gecompliceerd als zijn sonnet over Gorters tombe. Terzijde: "wateren" komt - WNT-betekenis 11 - ook bij Couperus voor in een betekenis voor die met menselijke afvalstoffen niets te maken heeft. Wat voor mij raadselachtig is, is Kuijpers koppeling van de bijzondere effecten van Gorters poëzie aan alles wat hij schreef met uitzondering van het sonnet. Juist het ogenschijnlijk onbeholpene, de rijmen die 'verboden' zouden zijn, de herhalingen, de neologismen zorgen ook in de sonnetten voor kleine schokjes tijdens de lectuur - de schokjes die al vóór de sensitivistische Verzen van 1890 en hun bijzondere zegging de lezer van Mei vertrouwd konden zijn. Veel regels van de Verzen zouden zich bovendien niet minder lenen voor ironisering en slapstick: 'Ik liep het aan te zien/ bang en tevreden /mijn voeten als goede lien/ liepen beneden.' Waar anders?

Uit Verzen kiest Kuijper het enige motto voor Tomben:

Ik zat toen heel stil te werken,
de boeken waren als zerken
voor me, ik wist wel wat
elk graf in zich had.

Het is de eerste strofe van een gedicht dat verderop rijmen kent als kamer/raam er, verwonderd/ zonder 't, -de niet/ te niet. Bij Gorter beschrijft de strofe de stille werkkamer van een jonge man die vol verlangen naar buiten kijkt; 'ik wist wel wat/ elk graf in zich had' verwijst zonder enige dubbelzinnigheid naar de boeken waarin heel veel staat, maar waarin het leven ontbreekt. Als motto voor een bundel waarin meer dan dertig schrijverstomben worden opgeroepen, krijgen de regels iets onpeilbaars en ironisch: een knipoog naar de lezer die moet begrijpen dat het hele project op een onmogelijke aanname berust, de aanname dat over de dood en dode schrijvers werkelijk iets te zeggen zou zijn. De perfecte, maar daarom ook monotone sonnetten in die bundel staan niet minder ver van Gorter af. Met hun metrum van vijfvoetige jamben, hun rijmen, hun ingewikkelde gedachtegang getuigen ze van een opvatting van dichterschap die Gorter vreemd was. Over een tijdgenoot als Mallarmé heeft Gorter zich niet uitgelaten; 'moeilijke' poëzie begon en eindigde voor hem bij Dante. Niet alleen muziek - de 'symphonieën, zware stukken' uit de brief aan Ada Prins - moest voor hem niet te ingewikkeld zijn. Kuijpers sonnetten zouden aan hem niet zijn besteed.

Andersom ligt dat gecompliceerder: Kuijper maakt geen geheim van zijn bewondering voor aspecten van Gorters dichterschap. Een exemplarische postmoderne dichter uit de jaren tachtig van de twintigste eeuw ervaart bij de exemplarische sensitivistische dichter van bijna een eeuw eerder de 'speciale sensatie' die de dichter wilde overbrengen: alsof hij een lezer van rond 1890 was. Poëtica, literatuuropvatting, frame, imago, 'posture': de fraaie categorieën die literatuurhistorici verzinnen om de werkelijkheid volgens een zekere systematiek te ordenen, zijn in de beleving van lezers maar van betrekkelijk belang. 1864-1927: op de denkbeeldige tombe van de dichter Gorter stonden onwrikbare jaartallen, maar deze historische dichter kon een inspiratiebron zijn voor een religieus-erotisch mythomaan als Reve, de zijn eigen intellectualisme betreurende Anker, de vitalistische Marsman die zich de tuin van zijn ouders herinnert, een dichter die een overgeleverde vorm nodig had om los te komen als Kuijper. Was Gorter een dichter die de categorieën ontsteeg?


(Jan Kuijper, 'Regelmatig gingen regelen wateren; Gorter en het sonnet', in: Kees Fens en Hugo Verdaasdonk (red.), Op eigen gronden; opstellen aangeboden aan prof. dr. J.J. Oversteeegen (...), Utrecht 1989, p. 126-131. Het citaat uit de NRC op https://literatuurmuseum.nl/nl/literatuurprijzen/jan-campert-prijs/1990-jan-kuijper. 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Dichters over Gorter: Jan Kuijper (II)

In 1990 ontving Jan Kuijper voor Tomben de Jan Campert-prijs. In een interview met de NRC licht hij zijn werkwijze toe. De toe-eigening van ...