maandag 27 mei 2024

Het is stil aan de overkant


Beginnen dus met het doel van de opticien. De vijf katernen die ik uit de cassette haal, blijken te zijn genummerd: 33, 38, 69, 83, 88 en 89. Dat zijn zes getallen. De eerste vier staan op de voorkant van het katerntje; de laatste twee op respectievelijk de eerste echte pagina na de voorkant van katern vijf en op de pagina meteen voorbij het midden, na het nietje. Wat zijn het voor getallen? Getallen die de opticien potentiële brildragers voorschotelt? Wat is het voor reeks? Waarom worden er zoveel getallen weggelaten? De cijfers van de getallen hebben wel iets met elkaar te maken: 33 is een verdubbeling, 38 en 83 spiegelen elkaar, 6 en 9 doen dat ook en 88 en 89 volgen elkaar op. Er wordt een orde gesuggereerd, een betekenisvolle misschien wel of een esthetische, maar het is een orde die mij ontgaat. En dan de getallen in het laatste katerntje: waarom staan die ineens niet op de voorkant? Waarom moet het procedé waaraan ik net gewend was geraakt, opeens worden ondergraven? 

Als ik katern 33 opensla lees ik, meteen na de voorpagina, op een kwart van boven en dan zonder enige marge:

t.’ 

Daarna twee lege pagina's en dan rechts, op dezelfde plek van boven en zonder enige marge vanaf rechts: 

het is stil aan de overkant.’ het is stil aan de overkant. ‘t. 't. 

Verder niks. Het is meer dan alleen t.’ op de eerste pagina, maar dan nog. Opvallend zijn de aanhalingstekens. Een aanhalingsteken na een punt sluit een citaat af, maar een aanhalingsteken voor de t suggereert een spreektalig ‘het’. Aan het eind wordt zonder meer iets afgesloten, maar waar het citaat begint... We hebben zes woorden gelezen, één letter en twee leestekens. Alles wat we lazen, is bovendien minimaal één keer herhaald. Het spel met leestekens schept geen duidelijkheid, maar wel een suggestie: we vangen flarden op van spreektaal. Het enige woord tot nu toe dat echt iets oproept, is het met veel betekenissen geladen ‘overkant.’ 

De regel met ‘overkant’ is de enige die in dit katern op de rechterbladzijde staat. Op vier linker bladzijden volgen, steeds op een kwart van boven en zonder marge tegen de linker rand:  

het weet 

 

dit op 

op  

 

het tumult tot geroezemoes 

reikt 

tot aan de zomer 

 

besloten ligt 

 

Die laatste twee woorden staan op de achterkant. Na alle witte bladzijden, vijf in totaal, vond de dichter het blijkbaar niet nodig om katern 33 een beetje netjes af te sluiten met een blanco achterkaft. 

 

Wat kan ik concluderen: 

 

1)     De dichter suggereert op alle mogelijke manieren een ordening, met de getallen van de katernen, de plaatsing van woorden op de pagina, het gebruik van leestekens. Het hoe en waarom van de ordening wordt niet duidelijk en af en toe wordt, om even onnaspeurlijke redenen, de ordening ondergraven.  

 

2)      Woorden met een echte woordenboekbetekenis in dit gedicht/deze zes gedichten/dit katern hebben te maken met geluid – stil, tumult, geroezemoes - , roepen een jaargetijde op – de zomer en een decor – iets met een overkant. Tegelijkertijd lijken het tumult en het geroezemoes juist kenmerkend te zijn voor de zomer en is het nu stil, op een paar stemmen na. Geen zomer dus?  

 

3)     Wat de dichter oproept, suggereert, weergeeft is op alle niveaus iets metonymisch. Alles wat ons onder ogen komt, maakt deel uit van een groter geheel. Ook die rare neiging om in die zee van paginawit de paar woorden die er wél staan te presenteren zonder marge, zou zo begrepen kunnen worden. Een tekst is geen werkelijkheid, zeker niet de hele, maar wel een deel van de werkelijkheid. De onderneming van Van Dixhoorn is misschien dit: ons een illusie van de hele werkelijkheid voorschotelen en die ons zo laten ervaren. Het is de oude avantgardistische droom om tekst en werkelijkheid in elkaar over te laten lopen, maar met een postmoderne touch. Als de verkoper in de interieurwinkel presenteert hij ons het stalenboek met het behang dat hetzelfde is als het denkbeeldige behang in de denkbeeldig behangen kamer. Die kamer zien we voor ons. Het behang van de staal is echt, heel echt. Je kunt het in je handen houden zoals een cassette van Van Dixhoorn. Je kunt het lezen als een gedicht dat geen marge kent, juist daardoor zijn kunstmatigheid beklemtoont en tegelijkertijd zijn pretentie. Van Dixhoorns poëzie is poëzie die staal wil zijn, zijn hoedanigheid van staal wil laten zien, het illusoire karakter van dat alles heel goed door heeft – de ondoorgrondelijke ordeningen - en bij dat alles ‘alles’ toch nog oproept. 

 

4)      Zo, dit was een verhandeling over 31 woorden in een katerntje. Ik heb het idee dat er meer over valt te zeggen.  


(Het vierde deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

 

   

Boekhouders


Ik las snel en nieuwsgierig, niet studieus en dus niet met de pen in de hand, Mathijs Sanders' Boekhouders van de vergankelijkheid en vraag me nu, als sinds drie maanden staatsbetoelaagd bejaarde, af of late stijl een-op-een gelijkgesteld kan worden met een attitude ten opzichte van het ouder worden. Hoe schrijf ik zelf, hier bijvoorbeeld? Spreektaliger, ontspannener. Dat is een keuze, een kwestie van ervaring en techniek, maar misschien toch ook van iets anders: de afgenomen noodzaak om je te voegen in een maatschappelijk stramien. Als ik niet uitkijk, ga ik hier gewoon een potje zitten neuriën.  

Maar in ernst: het zijn aspecten die ook bij Sanders aan bod komen. Geloof ik, ik las het boek eergisteren uit en heb het niet bij de hand. Stijl als attitude ten opzichte van de dingen wordt interessant als de stijl verandert. Dat was ook te zien bij ene Gerard Reve. Stijl en attitude per definitie aan elkaar gelijkstellen doet misschien geen recht aan de complexiteit van het individu dat de stijl voortbrengt, maar een ontwikkeling in de stijl kan niet anders dan veelbetekenend zijn. Als sinds drie maanden staatsbetoelaagd bejaarde ga ik Sanders' boek óók herlezen als bron voor wijze levenslessen. 

En verder was ik zwaar onder de indruk van een bundel die Sanders bespreekt en die 47 jaar mijn boekenkast niet was uitgekomen: Voorlopig van Roland Holst. En dacht: ik ben beter geconserveerd dan zo'n bundel van Van Oorschot met zijn vergeelde papier. Toch? 

En verder googelde ik op Spätstil en kwam ik op Het Moment zelfs een gedicht tegen: 


Ik heb zin in een Spätstil


Ik heb zin in een Spätstil. Scherpe,
ragfijne contouren die verdwijnen,
overvloeien in grove streken die
werkelijkheid en onwerkelijkheid
met elkaar verbinden.

Mijn hand die niets meer tegenhoudt:
verval niet, stasis niet, niks.
Nog niet de illusie van vergankelijkheid,
schreef de dichter:
een regel om even goed te bekijken.
De dichter weer: het dier in mij sterft.
Maar dat doet het eerst niet, later
wel.

vrijdag 24 mei 2024

Wurmen


Voor me liggen twee foedralen, zoals uitgever Het balanseer ze noemt. Zelf zou ik eerder spreken van cassettes. Op de rug van beide cassettes: F. van Dixhoorn, gedicht, hb. Het laatste als enige horizontaal gedrukt. Linksboven op wat een voorkant zou kunnen zijn: de kat van de muziekschool en het doel van de opticien. De beide titels zijn opvallend dicht tegen de zijkant geplaatst. In beide cassettes een los blaadje met daarop de gegevens die je in een boek vindt op de Franse pagina: copyrightvermelding, ISBN-nummer en nog het een en ander. Een opvallend verschil: op één blaadje staat prominent de titel vermeld, de kat van de muziekschool; het andere blaadje is grotendeels blanco. Wijst dat op een hiërarchische verhouding tussen de beide gedichten? De ISBN-nummers liggen ver uit elkaar; dat van het doel van de opticien is lager. Onder de ISBN-nummers een reeksnummer dat ik niet thuis kan brengen: D/2024/11.427.3 en D/2024/11.427.4. Het laagste nummer hoort ook hier bij het doel van de opticien 

Dat zou betekenen dat het doel van de opticien aan de kat van de muziekschool voorafgaat. Mijn intuïtie wil het anders. De kat van de muziekschool is de cassette met zes katernen; het doel van de opticien heeft er vijf. Je fabriceert pas een nieuwe cassette als de oude vol is, zoiets. En als het niet gaat om efficiency en knierperigheid: wanneer je iets te vertellen hebt, neem je de ruimte. De omvangrijkste bundel als een annex bij de minder omvangrijke: dat is vreemd. In de ene bundel wordt de wereld van het kijken opgeroepen, in de andere die van de muziek. Moet ik concluderen dat in de wereld van Van Dixhoorn het kijken op de eerste plaats komt, maar de muziek uiteindelijk belangrijker is? Of ben ik helemaal op de verkeerde weg met al dat minutieuze uitpluizen, dat detective-achtige gezoek naar sporen en die drang overal betekenis aan te hechten? Wat heb ik tot nu toe gedaan? Twee kaften van cassettes gelezen.  

Het echte werk begint nu, en heel anders dan ik gewend ben bij gedichten of gedichtenbundels. Wie het doel van de opticien en de kat van de muziekschool leest, is onophoudelijk bezig. Katerntje uit de cassette, katerntje in de cassette. Heel makkelijk gaat het niet; ‘wurmen’ is het woord dat bij me opkomt. Moeizaam het katerntje uit de cassette wurmen, moeizamer het erin terugwurmen. Ik geef het maar meteen toe: het is wat me het minst aan het hele project bevalt. De contemplatieve ruimte waarin je na het lezen van een gedicht of een dichtbundel verzeild raakt, zeker na het lezen van een gedicht of dichtbundel van Van Dixhoorn, valt alleen maar te bereiken na een flinke portie praktische ergernis – en dan bereik je hem dus niet. Om deze bundels te lezen moet je de mentaliteit hebben van een klusser, en zo ik iets niet ben... In een omgeving waarin wordt geklust, ben ik op mijn plaats als een kat in een vreemde muziekschool. Maar ik ken Van Dixhoorns vorige zeven bundels. Misschien gaat het me lukken, door dit te schrijven bijvoorbeeld, om van enige van mijn beperkingen in de fysieke wereld los te komen.   



woensdag 22 mei 2024

Minieme wolkjes


Eén poëzieproject, twee ‘gedichten’ die elk een bundel zouden kunnen worden genoemd, in de twee foedralen 'gedicht' elf katernen die ook alle elf een gedicht zouden kunnen worden genoemd of anders een gedichtencyclus, op de individuele bladzijden die de lezer voor zich krijgt heel veel wit met alleen op de linker bladzijde minieme wolkjes tekst. Zo'n door wit omgeven pluk woorden wordt doorgaans ook een gedicht genoemd. De lezer die van ordening houdt, wordt het niet gemakkelijk gemaakt in De kat van de muziekschool en Het doel van de opticien van F. van Dixhoorn 

 

Min of meer gelijktijdig met Van Dixhoorns twee ‘gedichten’ herlas ik vanwege de actualiteit de beste bundel van de afgelopen drie jaar - ook een bundel waarin elke letter die de lezer leest, is voortgekomen uit een concept. Niet alleen elke letter, zelfs elke komma. Een virgula scheidt en verbindt; in Virgula is het leesteken een teken geworden voor de continuïteit en discontinuïteit die kenmerkend zijn voor de menselijke existentie. De mooie, onontkoombare verwijzing naar virgo maakt meteen duidelijk om welke existentie het gaat. Het leven dat Sasja Janssen in Virgula oproept of presenteert is een modern vrouwenleven dat zich voortbewoog van een Limburgs dorp naar een studententijd in de grote stad en daarna een eigentijds dichterschap. Zo opgeroepen en gepresenteerd dat de fraaie en minder fraaie ervaringen die onderdeel waren van de Werdegang, exemplarische kracht konden krijgen. Het concept is bij Janssen een mal die volloopt met taal, beelden, betekenis, ervaringen – uiteindelijk niet berustend op de semantiek van de komma, maar op een strak stramien van strofen. Ondanks al het conceptuele nodigt de bundel uit tot een herkennende, zich identificerende, empathische manier van lezen. Janssen is de grande dame van de schrijversvakschoolpoëzie. 

 

Daarmee valt F. van Dixhoorn niet snel in verband te brengen. Van Dixhoorns ontregeling en minimalisme en uiteindelijk het grote doel dat hij heeft, een doel dat zich in metafysische regionen lijkt op te houden, maken dat ik hem eerder zie in het verlengde van kunstbewegingen uit de jaren zestig als Fluxus en ZERO en een componist wiens belangrijkste werk iets later tot stand kwam: Morton Feldman. Een beweging uit de beeldende kunst die stroming fixeert om erin op te gaan; een componist die stukken schreef die uren duurden, nauwelijks ontwikkeling kenden en met hun minieme volume nauwelijks geluid. Muziek en beeldende kunst, het oor en het oog: zelfs als ik er met mijn referenties helemaal naast zit, heb ik het zintuiglijke te pakken dat voor de dichter van De kat van de muziekschool en Het doel van de opticien tamelijk cruciaal lijkt. Maar ik zit er niet naast en, let maar op, over een paar dagen, weken, maanden ga ik zelfs deze merkwaardige gedichten/bundels/whatever empathisch, me identificerend, herkennend lezen. Misschien.  

Dichters over Gorter: Erik Bindervoet

In de bundel Aap uit 2002 zijn deze twee kwatrijnen te vinden:     Blijf toch dromen van dat arbeidersparadijs!    Blij dans je op de stran...