vrijdag 31 mei 2024

Van binnen


Aan het slot van het doel van de opticien vinden we de grote uitzondering in het hele project van twee cassettes met een ‘gedicht’ en daarin totaal elf katernen – althans wat de katernvorming betreft. Het laatste katern, met als enige een blanco voorkant, bevat twee katernen. Het getal 88 staat op wat normaal de eerste tekstbladzijde zou zijn en 89 meteen na het nietje in het midden. Twee aaneengeniete getallen, gedichten, katernen, bundeltjes. Wat is er aan de hand?

Nummer 88 recapituleert. Wat we in het begin lazen komt twee keer terug: 't. - inclusief punt. We lezen een woord dat vaak voorkwam in een van Van Dixhoorns eerdere bundels: het woordje ‘om’ uit De zon in de pan – eveneens een cassette, met twee keer een ‘gedicht'. Ook na ‘om’ een punt en een aanhalingsteken; blijkbaar wordt er iets opgevangen of geciteerd. Een zelfcitaat? Maar er is iets nieuws: een ander personage. Het is een ‘ze'. Volgens de formule punt-aanhalingsteken, als opgevangen taal dus, lezen we dat ‘ze’ zou kunnen opstaan en een ‘je’ zou kunnen mogen. Met ‘maar genoeg over mij’, met aanhalingsteken aan het slot, sluit nummer 88, dat halve dubbelkatern, af. 

‘Toen gingen ze samen verder’ vormt de inzet van 89 – op twee regels afgedrukt met na ‘toen’ een punt en een aanhalingsteken en na ‘verder’ idem dito. Het verhaal lijkt me inmiddels wel duidelijk. We lezen nog een miniem zelfcitaat en daarna twee regels die Van Dixhoorns hele project lijken samen te vatten:


zonder veel te zeggen.’
maar van binnen.’

Dat er niet veel gezegd wordt in deze poëzie, was al opgevallen. Het niet veel zeggen krijgt door de autobiografische suggestie een lading die wel veel zegt: in het niet veel zeggen herkennen twee individuen elkaar. 'Veel zeggen' zou wat van binnen leeft misschien geweld aan doen, vervalsen. Zo min mogelijk zeggen en wat je wel zegt, gebruiken om iets wat belangrijk is aan te duiden of aan te wijzen, zou niet minder kunnen gelden voor een verhouding die een dichter aangaat met zijn lezer. In het begin van dit reeksje citeerde ik een gedicht van de Italiaanse dichter Ungaretti:


Mattina 

M’illumino
d’immenso


Het meest letterlijk vertaald als: Ochtend//Ik verlicht me/door het onmetelijke. Een in alle opzichten metonymisch gedicht: het is die traditie van het metonymische waarin Van Dixhoorn thuishoort en wat mij betreft de enig echte poëzietraditie. Dat de metonymische strategie/tactiek/werkwijze/probeer ‘es wat ook in het volle leven de enige is die werkelijk iets van belang duidelijk kan maken, is aan het eind van het doel van de opticien zo langzamerhand een onverhulde boodschap. ‘Maar van binnen hadden ze het prettige gevoel dat ze bij elkaar hoorden’ zijn de laatste woorden van katerntje 89 – op zijn Van Dixhoorns op de pagina afgedrukt.

Maar dat moeten jullie zelf maar lezen.


(Het achtste deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 



donderdag 30 mei 2024

Aanwezig


Wat ik al een keer aankondigde dat zou gebeuren, gebeurt nu: de volgende ochtend denk ik er anders over. ‘Een volstrekt ondubbelzinnige uitspraak’ schreef ik over deze regels: 

zo 

met de nauwkeurigheid van het toeval 

 

en beweerde opgewekt dat Van Dixhoorn in het doel van de opticien een toevalsprocedé toepast. Maar dat is natuurlijk niet zo en ik heb het ook geen split second gedacht: als iets duidelijk wordt in het doel van de opticien en de kat van de muziekschool, is het dat alles wat we lezen, en dan ook werkelijk alles, zeer weloverwogen is uitgedacht en gepland volgens een orde die ons ontgaat en waarschijnlijk tot in lengte van dagen zal blijven ontgaan. Het is vanwege het geplande dat ik in het vervolg van het betoog juist aan deze regels en aan het opgeroepen, imaginaire toevalsprocedé een metaforische, iconische en exemplificerende betekenis kon toekennen. De tekst van gisteren heb ik een beetje aangepast en daar ga ik met mijn eigen procedé: stap voor stap, van dag tot dag een raadselachtige tekst enigszins trachten te 'duiden'. Door te schrijven: wat er in mijn hoofd gebeurt tijdens het lezen kan ik niet weergeven – de stream of consciousness is de grootste leugen uit de wereldliteratuur -, maar ik giet het in de mal van een betoog en kom daarbij tot Nieuwe Inzichten. Mooi is dat. Zijn jullie er trouwens nog? Elke dag minder likes: als het zo doorgaat, eindigen we in de negatieve getallen. Op de een of andere manier past dat ook wel bij een procedé van Van Dixhoorn.  

 

Als ik wat voorafging heel kort en grof samenvat, dan lazen we dit. In het eerste katern hoorden we stemmen in een ruimte met een overkant, in het tweede werden we geconfronteerd met nadenken en oordelen, in het derde werd vooral gezien. Het vierde katern, met nummer 83 en de bekende vormgeving en te verwachten variaties, zou ik het existentiële katern willen noemen. Op de tweede bedrukte pagina: 

 

goed 

.’ aanwezig 

.’ er dan zijn 

zijn 

 

Vijfentwintig eeuwen existentiefilosofie in zes woorden en enkele leestekens. Het woord ‘aanwezig’ wordt op de volgende bedrukte bladzijde herhaald en in verband gebracht met houdbaarheid en een ‘fort'. Op de volgende tekstpagina één regel: 

 

fort/u staat er niet alleen voor 

 

Wie zegt dit? Een ‘ik’ of wordt een ‘ik’ aangesproken? De aanhalingstekens die we eerder tegenkwamen, ontbreken. Is het iets wat wordt gedacht? Is het een van het individuele losgezongen wijsheid? Hoe dan ook en wat een ‘ik’ of een ‘u’ ook overkomt: er bestaat zoiets als een gedeeld lot en een gedeelde ervaring. Het volgende, laatste katern in het doel van de opticien is het enige katern dat uit twee delen bestaat: met twee nummers en twee keer de gebruikelijke omvang. Een dubbelkatern: ik zou bijna in de verleiding komen om ook daar weer betekenis aan te hechten.  

 

(Het zevende deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

woensdag 29 mei 2024

Touwen


Katern 69 is het middelste van de vijf katernen in Van Dixhoorns het doel van de opticien en daarin lijkt alles, of althans veel, in het teken te staan van spiegeling of weerspiegeling. Het katerntje telt 12 bladzijden met daarop in totaal 21 woorden, de cijfers van het getal 69 spiegelen zichzelf en dat doen ook de getallen van de katernen er direct omheen, 38 en 83. Hoe verder verwijderd van het midden, hoe minder orde. Dit moet een veelbetekenend katerntje zijn.  

Wat opvalt, is dat het visuele voor het eerst in de tekst zijn intrede doet. Na al het wit in de voorgaande katernen en ook in dit katern staat er nu twee keer ‘het ziet’, zonder aanhalingstekens. Aanhalingstekens komen in dit katern helemaal niet voor. In de vorige katernen werd vooral veel taal opgevangen, maar nu bevinden we ons alleen maar in de wereld van het visuele. Ook ‘het ziet’ gehoorzaamt aan het principe van de spiegeling. De twee woorden zijn te vinden op de tweede en op de voorlaatste bedrukte bladzijde – als ‘bedrukt’ een passende term is voor een bladzijde met twee woorden en verder alleen maar wit.  

Halverwege het katern, in het midden van het midden dus, staat op de vertrouwde plek linksboven: 

zo 

met de nauwkeurigheid van het toeval 

 

Zeven van de eenentwintig woorden maar liefst. Hier wordt, lijkt het, een volstrekt ondubbelzinnige uitspraak gedaan over wat we lezen en het procedé dat is toegepast: een toevalsprocedé. Een toevalsprocedé kan, als ik het goed zie, op twee manieren nauwkeurig zijn: als consequent toegepast procedé en dan is het nog maar de vraag of alles zo toevallig is, of als een procedé dat nauwkeurig met iets overeenstemt – iets weerspiegelt. Wat het procedé weerspiegelt is – na de eerdere katernen, alle katernen die nog volgen, mijn heldhaftige pogingen tot duiding - simpelweg alles'. De werkelijkheid op alle niveaus die maar denkbaar zijn. Een toevalsprocedé in een zee van wit geeft een beeld van die werkelijkheid en is dan metaforisch, het vertoont in zijn materialiteit een overeenkomst met de werkelijkheid en dan vat ik het iconisch op, het is zijn materialiteit een onderdeel van de werkelijkheid die het in zijn materialiteit laat zien: als een staal in het stalenboek van de schilder. In het laatste geval hebben we te maken met exemplificatie, een term die gebruikt wordt bij de analyse van ‘concrete poëzie'.  


Daar wil het toevalsprocedé dus op lijken. Zou het doel van de opticien zijn bereikt? Nog even de laatste bladzijde van katern 69 met maar liefst zes van de eenentwintig woorden: 

zo 

neerlegt  

tegen de touwen zeg 

 

Anders ik wel.  



(Het zesde deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

 

Dichters over Gorter: Henriette Roland Holst

  1.     In Gorters bundel Verzen uit 1903 is dit gedicht te vinden :       Aan Henriette Roland Holst         Gij schoone vrouw, in wie ged...