Erg vrolijk is het niet. Het is ‘typisch Nederlands grijs
weer’ volgens een
lexicograaf die het Reves ‘bekendste uitdrukking’ noemt en volgens een
taalkundige in een overzicht van de ontwikkeling van het Nederlands sinds
57 v. Chr.; een
letterkundige verbindt het met herfstnevels die een atmosfeer van ledigheid
en verveling oproepen; een
voormalige rijksbouwmeester denkt aan regenachtig weer; een Limburgse
journalist aan troostrijke grijze rust. Grijsheid en gebrek aan dynamiek
lijken de belangrijkste eigenschappen te zijn van het weer dat alle mensen bij
tijd en wijle blijkbaar moeten verduren. Enigszins terloops plaatst de
lexicograaf een kanttekening: het is een betekenis die ‘inmiddels’ is ontstaan.
Het voorbehoud is terecht. De formulering is vier keer bij
Reve te vinden in Op weg naar het einde, twee keer in Nader tot u
en dan nog één keer, met een kleine stilistische wijziging, in een brief aan
Rudy Kousbroek uit 1985. In Brief uit Edinburgh, de beroemde eerste
brief in Op weg naar het einde, beleeft de ‘ik’ een paar lusteloze uren
in afwachting van een receptie:
Koud is het niet. Het is opgehouden met regenen, maar het
gaat harder waaien. De wind verspreidt of vervormt de geluiden van het verkeer.
Af en toe schuiven de wolken vaneen en daalt er een onwerkelijk, geel licht op
de aardkorst neer, en de hemel ziet er even dreigend uit als op een ets: het is 'het weer van alle mensen’, waarbij een stoet van herinneringen zijn onontkoombare
cirkelprocessie begint.
Het typisch Nederlandse weer wordt ervaren in Schotland en
alleen maar grijs is het zeker niet. De atmosfeer is in beweging; wind en banen
van licht zetten ook bij de ‘ik’ het een en ander in beweging. In Brief uit
Amsterdam, de meteen daarop volgende brief en gedateerd in december, worden
vergelijkbare omstandigheden opgeroepen: er is sprake van een herfstige,
droge atmosfeer en een lauwe onstuimige wind en van opnieuw het ‘weer
van alle mensen’. Het is niet het weer van de winterdag, maar wel van een
herinnering die onuitwisbaar met het weer is verbonden. Negen en twintig jaar
geleden, op een woensdagmiddag, hoorde de ‘ik’ een vrouw iets opmerken tegen
een andere vrouw: ‘Veel groente en weinig aardappelen, dat eet voor een man
niet zo lekker.’ Het was precies dit weer. De vijfde en een na laatste
brief is Brief uit Schrijversland. Terwijl de ‘ik’ wacht op het uitvaren
van een schip en de wind bijna is gaan liggen en het zonlicht, zeer stil en
oud, doorbreekt is het voor de zoveelste keer, het weer van alle mensen.
Geen aanleiding voor herinneringen ditmaal, maar voor een verzuchting: ach,
alles is zo ver, en zo moe. In Brief in een fles gevonden ten slotte
verblijft de ‘ik’ in het Spaanse Algeciras. Ook daar is het al dagenlang eigenlijk
bijna het ‘weer van alle mensen’ (…), al is het natuurlijk veel heter en
drukkender dan bij ons:
Die nooit door enige pen, zo min in Nederland als hier,
te beschrijven wolkenlucht, het doorbrekend licht dat hier lijkt op dat boven
de kust van Holland – er is niets weemoedigers, en niets dat zo meedogenloos
dwingt tot denken aan vroeger.
Wind, wolkenluchten, doorbrekend licht dat in Brief uit
Schrijversland zelf ‘oud’ genoemd wordt, een associatie met het verleden.
Al in De avonden is een ervaring aanwezig die erop lijkt. Aan het begin
van het zevende hoofdstuk is Frits op zijn vrije zaterdagmiddag alleen thuis:
Hij bleef een paar minuten staan om naar de stilte in
huis te luisteren. In de bewolking was een opening gebroken: bleek zonlicht
viel nog juist over de huizen op de mat voor de kachel. ‘Deze middag is
misschien erger dan andere,’ dacht hij. ‘Ik heb nog vier uren tot vanavond.’
Meteen daarna doorzoekt Frits de laden van een antieke kast
en vindt daarin spullen uit zijn vroege jeugd: een blokje dennenhout, een klein
telraam, babyschoentjes, een briefkaart die hij zelf schreef aan zijn moeder, een verlanglijst voor
Sinterklaas. Even later is het zonlicht verdwenen en probeert Frits wat te
slapen. Wanneer hij de stemmen hoort van spelende kinderen, brengt ook dat een herinnering
naar boven:
‘Toen ik zeven was,’ dacht hij, ‘knipte ik met een gewone
schaar gras af in het plantsoen en ik bewaarde het in een puntzakje. Ik lig
hier als een zieke.’ Geleidelijk zakte hij in een sluimering.
In zijn droom hoort hij een zingende schoolklas, ziet hij door
kinderen gebouwde forten, door hen gegraven kuilen en aan de oever van een
vaart een grafkruis op een schip dat langzaam wegglijdt. Wanneer hij om half
zes wakker wordt, is zijn kussen vochtig van tranen.
Frits in De avonden is een personage; de ‘ik’ in Op
weg naar het einde een personage waarvan sterk wordt gesuggereerd dat de
lezer het als autobiografisch moet opvatten. De formulering die een
overzichtswerk van het Nederlands sinds 57 v. Chr. zou halen, wordt geïntroduceerd
in de eerste brief, bekend verondersteld in de tweede brief, een verschijnsel genoemd dat zich ‘voor de
zoveelste keer’ voordoet in de een na laatste brief, opgevoerd als een
vanzelfsprekend kader voor ervaringen in de afsluitende brief. Het concept doet
zijn intrede op een manier die een door de wol geverfde copywriter de auteur
niet zou verbeteren. Maar van de wereld van copywriters zijn we ver verwijderd.
Dat wordt helemaal duidelijk in de lange eerste zin waarmee, na een korte brief
die als een soort proloog dient, de Brief uit het verleden in Nader
tot u opent. Niet alleen herinneringen zijn aan de formulering verbonden,
maar ook wat deze schrijver met zijn boek voorheeft:
In de zekerheid des Doods, maar in de onzekerheid van de
ure van dien, heb ik besloten dat ik niet langer mag wachten, maar dat ik
vandaag nog, op ditzelfde ogenblik, te kwart over één in de namiddag, bij een
zoemende wind en een telkens tot 'het weer van alle mensen' openscheurende
hemel, door het neerschrijven van deze en geen andere zin, Het Boek Van Het
Violet En De Dood moet beginnen, opdat, wanneer de Dood mij zal hebben
ingehaald, er misschien van alles wat ik eens zou moeten bekennen, althans
iets, zij het een allergeringst, onduidelijk en ternauwernood begrijpelijk
deel, op schrift gesteld zal zijn.
Wat volgt zijn vijf pagina’s met herinneringen aan het gezin
van communistenvoorman Paul de Groot en daarna allerlei ‘verregende, donkere
beelden’ die bij de ‘ik’ opdoemen: (…) daarachter moet, van de verschrikking
die ‘dit rampzalig leven’ inhoudt, de verklaring te vinden zijn. De verklaring en Het Boek zouden,
zoals bekend, de kroontjespen van de schrijver nog even gaande houden.
In de laatste brief in Nader tot u, Brief uit het
huis genaamd ‘Het gras’, komt de formulering nog één keer voor, weer aan
het begin. Niet als opmaat voor een herinneringenprocessie, maar voor een
erotisch avontuur met een geurloze jongeman en uiteenzettingen over het
revisme. Het is ook niet echt het weer van alle mensen: (…) daarvoor was het
al iets te koel, terwijl de wind niet onstuimig genoeg was, en onmachtig bleef
om zand of stukken papier op te tillen, laat staan, met schurende en ritselende
geluidjes te doen rondwervelen. Negentien jaar na Nader tot u, in
1985, schrijft Reve op een avond in mei een brief aan Rudy Kousbroek:
Maar vandaag is het Zaterdagavond, en het grootste
gedeelte van de dag heerste er het ‘weder van alle mensen’. (Vroeger schreef ik
‘weer’).
Dat het zich op die dag voordoet, is niet vreemd: het weder
heeft voor die dag statisties een voorkeur. Reve realiseerde het zich
toen, jaren geleden en na een lezing op het land, een vragenstelster haar ervaring met het
weder meedeelde. Aan Kousbroek geeft hij nog één keer de omschrijving:
Wat is overigens dat 'weder van alle mensen'? Het heeft
iets onbestemds. Het is dan vrijwel windstil, en het is noch zeer koud noch
zeer warm. Af en toe breekt de zon door, doch slechts voor heel kort en met een
beknepen, okeren licht. Tegelijkertijd met die kortstondige verschijning van de
zon verheft zich heel even een windvlaag, die proppen papier, zand en stof op
de grond doet rondwervelen. Men moet dan denken aan vroeger en men gevoelt zich
zeer sterfelijk.
Dit is deel 1 van het eerste hoofdstuk van een boekje in
wording over de stijl van Gerard Reve. Om een stapeling van aanhalingstekens te
voorkomen, met name bij de bespreking van De avonden, worden citaten van
Reve gecursiveerd weergegeven. De brief aan Rudy Kousbroek is te vinden in Zondagmorgen
zonder zorgen, de geciteerde passages op p. 80 en 81.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten