Vanwege de dramatische opbouw – zo wordt God voor het eerst bij naam genoemd in het vierde hoofdstuk: eerste kerstdag – bespreek ik de sociale registers in de eerste vijf hoofdstukken min of meer in de volgorde van opkomst. Hoe de registers op elkaar inwerken en de frequentie waarmee ze voorkomen, kan betekenisvol zijn. Met het eerste register maken we voorzichtig kennis op de eerste bladzijde. Nog in zijn droom vraagt Frits zich af wat hij moet doen met een lijk in de huiskamer: ‘Muziek, dat helpt.’ Middelen die helpen: een gezondheidsdiscours dat het gamma van burgermanswijsheden tot specialistische klinische kennis bestrijkt, is in het hele boek te vinden. Voorlopig zijn het algemene wijsheden. Als Frits zich in de keuken staat te wassen: ‘Ik moet savonds voor het naar bed gaan even een eindje wandelen,’ dacht hij, ‘dan wordt de slaap dieper.’ Hij maakt geen avond- maar een ochtendwandeling: ‘Het is uitstekend smorgens heel vroeg te wandelen,’ zei hij bij zichzelf. ‘Men is buiten geweest, voelt zich fris en krijgt een goed humeur.’ Thuis heerst het register van het gezinsleven. ‘Morgen, mijn jongen,’ antwoordde zijn vader. Zijn vader tegen zijn moeder: ‘Heb je wel naar de kachel gekeken, meisje? vroeg hij. ‘Ja,’ antwoordde Frits’ moeder, ‘hij praat al.’ Frits ergert zich aan veel, heel veel in de ouderlijke woning en het taalgebruik valt daar eveneens onder. Voor het middageten maken ook zijn ouders een zondagse wandeling. Moeder doet verslag:
‘Het is venijnig koud buiten,’ ging ze voort, ‘er waait een echte Middenwegwind. ‘Oostenwind, oostenwind, bedoel je,’ zei Frits, ‘gebruik geen benamingen, die voor buitenstaanders onbegrijpelijk zijn.’
Als het van moeder komt, wordt een eigen idioom niet gewaardeerd. ‘Hoei boei’, even later, blijft zonder commentaar, maar meteen daarna kijkt Frits op de klok en trekt hij een conclusie over het verloop van de dag tot dusver: ‘Alles is verloren,’ dacht hij, ‘alles is bedorven.’ Het gezinsregister wordt geïroniseerd na een kort bezoek van broer Joop. ‘Dat hebben we weer gehad,’ zei Frits bij zichzelf. Wat een drukte, de bel staat gewoon geen ogenblik stil.’ Nog in dezelfde alinea voorspelt Frits exact wat er zal gebeuren wanneer zijn vader zijn pijp uitklopt: ‘Hij gaat morsen.’ Ook het handelen van personen vertoont trekken van een register – een register dat is verstard.
Op de bedorven dag lijkt muziek inderdaad te helpen. Frits luistert naar een sonate van Bach en na het eten naar een trio voor klavecimbel van Couperin. Beide keren zet vader de radio af. Hulp wordt ook heel even gekoppeld aan een religieus register. Moeder zoekt de sleutels van de zolder. ‘Help ons,’ dacht hij, ‘de stem is te luid; waar is uitkomst?’ ‘Ons’: dat doet denken aan een smeekbede in een psalm of aan het ‘Onze vader’ en ook ‘uitkomst’ klinkt niet alledaags. ‘Maar de Heer zal uitkomst geven/Hij, die ’s daags zijn gunst gebiedt/’k Zal in dit vertrouwen leven,/En dat melden in mijn lied.’ zijn regels uit Psalm 42. Het is een bekende psalm die de in een atheïstisch gezin opgegroeide Frits op de radio kan hebben gehoord. In het slothoofdstuk, op Oudejaarsavond, stemt hij twee keer af op dreunend gezang en wil hij, tegen de protesten van zijn ouders in, blijven luisteren: ‘Kan het niet zachter?’ vroeg zijn vader. ‘Nee,’ antwoordde Frits, ‘dit moet hard. Laat dit even staan, zoals het staat.’ Zijn hart bonsde. Vader heeft per definitie moeite met muziek op de radio omdat hij rust wil; hij wil rust omdat hij wil lezen en doet dat veel in de roman. Is het als reactie op zijn vader dat lezen aan Frits niet besteed is? Wanneer hij merkt dat Bach is afgezet, gaat hij naar zijn slaapkamer en trok boek na boek uit een kastje, bladerde er in en zette ze telkens weer op hun plaats. Weer terug in de woonkamer pakt hij een krant en kijkt, achter die krant verborgen, twee uur lang naar buiten. Lezen doet hij niet.
Het is het medische register dat, afgezien van de omgangstaal, het meest prominent voorkomt in het eerste hoofdstuk. ’s Avonds gaat Frits op bezoek bij zijn vriend Louis en informeert hij naar de staat van diens gezondheid.
'Als anders,’ antwoordde Louis, ‘als anders.’ ‘Het is nu wel bewezen,’ zei Frits, ‘dat je niet in een gezond vel steekt. Kennelijk een familie met veel bloedziekten. Beschrijf als je wilt nog even de symptomen. (…) ‘ ‘Houdt de hoofdpijn wel eens op?’ vroeg Frits. (…) ‘Zodra je werkt, of leest, of schrijft, komt het met alle kracht opzetten, niet?’ vroeg Frits. ‘Nu ook?’ ‘Zeker, nu ook,’ zei Louis.
Het gesprek krijgt een serieuze wending wanneer Louis op een
heel andere toon bekent dat hij af en toe de gedachte heeft dat ‘het eind
niet eens zo kwaad zou zijn. Op den duur, zie je, dan ga je twijfelen.’ De vrienden herstellen de normale verhouding
door de kat een harde mep te geven en door het vertellen van de fameuze
gruwelverhalen. Het is Louis die het verhaal vertelt van de vader die de nek
breekt van zijn zoontje en daarna, om de dokter te laten zien wat er is
gebeurd, de nek van het zusje. ‘Tik! Ook de nek gebroken. Toen wisten ze in
elk geval waar het van kwam. Aardig hè?’ Wanneer Frits thuiskomt, zit zijn
vader roerloos in een stoel en hoort hij het gesnik van zijn moeder in de
achterkamer. ‘Het is verstikt en onduidelijk,’ zei Frits bij zichzelf, ‘het
is niet zo hard dat ik het horen kan. Ik kan het niet horen.’ Het religieus
register duikt op bij twee momenten van zelfreflectie: ‘Ik ben zeker in geen
weken zo vroeg naar bed gegaan,’ dacht hij, ‘de Heer is onze herder,’ zei hij
hardop, schoot in een lach en moest hoesten. Even later, na een blik in
twee spiegels: ‘Een totaal vergooide dag. Halleluja.’ Maar het komt ook
voor in een droom, met onder meer drie in het zwart geklede jongemannen: ‘Er
is geen uitkomst,’ dacht hij en drukte hun de hand (…).
Dit is het derde deel van het hoofdstuk over De
avonden van een boekje in wording over de stijlontwikkeling van Gerard Reve.
Om een stapeling van aanhalingstekens te voorkomen, worden citaten van Reve
gecursiveerd weergegeven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten