vrijdag 2 juni 2023

De poëtica van Frits (1)

 

Op de eerste dag van de tien dagen die De Avonden; een winterverhaal vullen, ontwaakt Frits van Egters vier maal uit een akelige droom, maakt hij een ochtendwandeling, ontbijt hij met zijn ouders, observeert hij hen genadeloos, verprutst hij eerst de ochtend en daarna de middag, bekijkt hij zich in spiegels, pest hij een buurman, wordt het motief ‘kaalheid’ geïntroduceerd en moet hij er na het avondeten even uit. Jaap Elderer is niet thuis, maar Louis wel. De handelingen en het gebrek daaraan worden onophoudelijk vergezeld van commentaar: ‘dacht hij’, ‘zei hij bij zichzelf’, ‘mompelde hij’ zijn de meest voorkomende formuleringen; ‘herhaalde Frits enige malen in zichzelf’ zorgt voor variatie. Wat Frits denkt, zegt of herhaalt, is geen opbouwend commentaar: hij is een ironische formuleermachine vol kritiek op anderen en zichzelf. Niets uit de buitenwereld lijkt hem echt te kunnen raken.

Wie de roman kent, weet dat het niet waar is. Er is het beroemde slot, maar ook daarvóór komt de formuleermachine regelmatig tot stilstand: door muziek – Bach, Schubert, Schumann, marsmuziek, orgelmuziek, gedragen gezongen psalmen; door een weerzien op de reünie van het gymnasium – de ‘slanke jongeman’ met ‘het knappe, lichtbruine gezicht’; door de film De Groene Weiden; door jeugdherinneringen; door deernis met zijn moeder. Met het mooie van muziek maken we meteen al op de eerste bladzijde kennis: ‘Muziek, dat helpt,’ denkt Frits - midden in zijn derde akelige droom. In de loop van die eerste dag, een zondag, probeert hij twee keer naar klassieke muziek te luisteren, maar beide keren vraagt zijn moeder om haar even te helpen en heeft, als hij terugkomt in de woonkamer, zijn vader de radio uitgezet.

Het bezoek aan Louis heeft vooral aandacht gekregen om de gruwelverhalen die worden uitgewisseld. Het is Louis die het verhaal vertelt dat elke lezer van De Avonden zich herinnert: dat van de vader die de nek van zijn zoontje breekt en daarna, om te laten zien wat er was gebeurd, de nek van zijn dochter. ‘Toen wisten ze in elk geval waar het van kwam. Aardig hè?’ Maar tijdens dat bezoek zijn er ook twee momenten waarop Frits even verlost lijkt te zijn van zijn existentie. Beide momenten hebben te maken met iets wat hij ziet en zijn verbonden met ruimtes waarin hij zich bevindt.

Louis heeft een kamer gehuurd bij een schilder, Kade. Op dezelfde bovenverdieping heeft Kade zijn atelier. Als Frits aanbelt, is Louis druk bezig – niet met schilderen, maar met fotografie. Hij maakt aantekeningen bij een boek en Frits ziet een titel of ondertitel: ‘Experimenten met de voor kleuren gevoelige film.’  Het bezoek is welkom, maar moet even wachten:

  ‘Neem me niet kwalijk,’ zei Louis, toen hij zich had opgericht en weer aan de tafel was gaan zitten, laat me even deze notities afmaken, dan sta ik tot uw beschikking.’
  ‘Ja,’ zei Frits, maar het was niet tot hem doorgedrongen. Zijn ogen volgden de gestalten van de ijsbloemen en hij plantte telkens zijn wijsvingers in de figuren, waarbij door de smelting een rond gaatje ontstond. ‘Dat is lang geleden,’ dacht hij, draaide zich half om en bekeek Louis, die over het boek gebogen zat. Hij had een groot, plat horloge met een breed, grijs bandje aan de pols. Tussen zijn lippen bengelde een potlood.
  'Twaalf of dertien was ik toen,’ dacht Frits. ‘We waren op het balkon.’


Wat volgt, is een bladzij vol jeugdherinneringen, met Louis in een heldenrol en met Frits die jaloers was op zijn moed. IJsbloemen, vluchtig als ze zijn, zorgen ervoor dat een opmerking van Louis niet tot hem doordringt. Daarmee lijkt Frits heel even ontsnapt aan het regiem van de vermorste dag – de dag waarop hij onophoudelijk op zijn horloge of de klok keek om zijn tijd zinvol te gaan besteden. Frits ziet het horloge van Louis en tijdens zijn overpeinzingen hoort hij even later het tikken van zijn eigen horloge: hij weet dat de tijd verstrijkt, maar neemt het verstrijken nu van buitenaf of onthecht waar. Of versterkt. Hoe dan ook maakt hij een tegengestelde beweging: hij gaat terug in de tijd. Wat Louis wellicht wil bereiken met kleurenfotografie en Kade met zijn schilderijen, ervaart Frits door met zijn wijsvinger gaatjes te maken in ijsbloemen.   

Dat Reve meteen in het eerste hoofdstuk van zijn boek zijn hoofdpersoon inzicht wil geven in de kracht van representatie, blijkt aan het slot van het bezoek aan Louis. Frits is nieuwsgierig naar Kades atelier.

  ‘Wat is dat?’ zei hij bij zichzelf en liep naar de schoorsteenmantel, waarop een klein paneel stond. ‘Dat is bijzonder,’ dacht hij. De afbeelding stelde een aan het raam zittende oude vrouw voor, uit een huiskamer gezien. ‘Verlamming,’ mompelde hij. De mond van het portret hing scheef naar beneden en de onderlip pruilde, met de tong, een eind naar voren.
   Hij bekeek het driehoekig gat in de ruit. ‘Hoe scherp, hoe zorgvuldig,’ dacht hij. ‘Het is verbijsterend.’

Frits die onder de indruk is: na al het voorafgaande is dat pas verbijsterend. Zo’n passage werkt, als ik het goed zie, op minimaal twee manieren. Frits wordt gekarakteriseerd door wat hij echt belangrijk vindt: hij hecht blijkbaar grote waarde aan precieze waarnemingen. Het zal in de volgende negen hoofdstukken onophoudelijk worden bevestigd. Dat hij daarbij vooral oog heeft voor alles wat niet deugt of niet perfect is – het gat in de ruit – was eigenlijk al duidelijk geworden. Maar in dit eerste hoofdstuk, waarin drie personages voorkomen voor wie kunst en de werking daarvan belangrijk is – een daarvan kennen we alleen via zijn atelier – wordt ook een norm gesteld voor het kunstwerk dat we lezen, een roman. Het scherpe, zorgvuldige portret is niet helemaal een mise en abyme – Frits is geen verlamde, oude vrouw -, maar het gaat in die richting. Als Frits een roman zou schrijven, zou het een roman kunnen zijn als De avonden. Wat, als hij het voor het zeggen had, vooral niet moet worden verdonkeremaand is de manier waarop een menselijk wezen er aan toe kan zijn. Wat in ieder geval moet worden gezien, scherp en zorgvuldig en van binnenuit, is het gat in de ruit. 

Maar er is meer.



Achter Kade gaat de schilder Melle schuil. Zie voor het schilderij en een verwante interpretatie van Frits’ reactie dit artikel van Peter Altena https://neerlandistiek.nl/2023/01/frits-van-egters-melle-en-de-muzen/

 

 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Dichters over Gorter: J. van Tooren

I n Haiku; een jonge maan , de bloemlezing waarmee in 1973 de Japanse poëzie in het Nederlandse taalgebied werd geïntroduceerd, is dit gedic...