Facebook en Neerlandistiek laten het zien: ik ben dezer dagen niet de
enige die Gorters Mei herleest. Aanleiding is natuurlijk de
voorleesmarathon in Zutphen op Hemelvaartsdag. Voor het eerst en integraal in de
mooie Delta-editie van Enno Endt en Mary Kemperink die al een tijd in de kast stond.
Passages in mijn Ooievaarpocketje die ik altijd maar snel las omdat ik ze niet
helemaal begreep, worden prima toegelicht. Als ik heel kritisch ben, heb ik
misschien nog een of twee vragen.
Gaandeweg ging ik als een soort luchtdirigent meebewegen met
de tekst. Armgebaren, hoofdbuigingen. Zo sterk is het ritme - al is het
metrisch lang niet altijd perfect. Enkele van de 43 regels die mij zijn
toebedeeld, maakten dat wel duidelijk. Maar juist daardoor misschien: het bijzondere
van Gorter vind ik lastig te omschrijven, maar schuilt voor mij in zoiets als de
natuurlijkheid van zijn dictie. Endt en Kemperink spreken van een helder
parlando, maar als het parlando is, is dat bij de gratie van het poëtische.
Het is een zeer geraffineerde natuurlijkheid die Gorter bereikt door van alles
te doen wat niet mag.
Dat zit ‘m in het ritme/metrum, in ongrammaticaliteiten, in
herhalingen, in zelfcorrecties, in de befaamde enjambementen, in woordkeus, maar
misschien toch vooral in het rijm. Op een willekeurige bladzijde, blz. 127, is
te vinden: begeeren/meer en, omdat/duldend dat, gebeente/heen te, wat is/droefenis,
weter/heet er, herinneringen/tinnen. Elke keer zorgt zo’n rijm, bij deze lezer
in ieder geval, voor een schokje. Vooral ook door een omgeving van zeer brave
rijmen: kromt/komt, wil/stil, stof/kerkhof, af/graf, zijn/schijn, dood/nood,
vinden/verslinden. Dat Gorter zich zeer bewust was van wat hij deed, blijkt na ‘verslinden’.
Er volgt een witregel en dan, tot op de volgende pagina: herinneringen/tinnen,
wereld/dwarrelt, beelden/verhulde, gedaanten/waan te, vlakte/brak te,
starren/garen. Dan volgt er weer een witregel en is alles weer normaal: kwaamt/naamt,
dragend/vragend, vlam/nam, oog/bedroog, stil/wil. Het correspondeert met een
inhoudelijke tegenstelling: dynamiek versus reflectie – ‘nu ben ik weer stil/En
waar in mij, en voel wat ‘k altijd wil’.
Het is Balder die spreekt, maar de formulering is van
Gorter. Spreektalig misschien, ja. Bijna kinderlijk. Het was, dacht ik, Willem Wilmink die Gorters toon
op zijn beste momenten ‘argeloos’ noemde. Wie argeloos is, lijkt zich niet
bewust van een eventueel veroordelende blik van een buitenwereld. Ik vind het
een mooie karakterisering, maar in het geval van Gorter was argeloosheid een doeltreffende,
zelfverzekerde strategie. Zo doeltreffend dat bijna anderhalve eeuw later een
lezer in alle onschuld met zijn armen zit te zwaaien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten