zaterdag 1 juni 2024

Op bladzijden kun je niet voetballen


Het slot van het doel van de opticien lijkt met het op alle mogelijke manieren samengaan van vorm en inhoud op een echt slot. Zelfs van het project als geheel: het doel van de opticien en de kat van de muziekschool worden ons aangeboden als gelijkwaardige, maar niet identieke cassettes. Dat in een van die cassettes zich een katern met een vereniging van twee katernen bevindt, de katernen met de hoogste nummers bovendien, suggereert een afsluiting. Wat de cassettes zelf niet laten zien, gebeurt daarbinnen – van binnen. Eind goed, al goed.  

Eerder had ik de beslissing genomen om het doel van de opticien als eerste te lezen. Ik baseerde dat op gegevens op de twee inlegvelletjes. Zijn dat gegevens buiten de tekst? De ISBN-nummers en nog het een en ander: een administratief toeval? In deze twee gedichten/bundels/cassettes lijkt alles tot op de laatste vierkante millimeter uitgedacht. Zo'n inlegvel dan niet? En de conclusies die ik trok: eerst komt het kijken van de opticien en daarna de muziek; zo gaat dat in poëzie - zijn die houdbaar? het doel van de opticien begon met het opvangen van geluid en eindigde met een zichtbaar en tastbaar samengaan op papier - zelfs van papier. Wat is, hier en misschien wel heel in het algemeen bij poëzie die we lezen, de verhouding tussen het stromen van de taal en de fixatie van die taal op een bladzijde, tussen een fenomeen dat zich voltrekt in de tijd en het ondeelbare moment waarop onze blik een verzameling woorden in zich opneemt? Veel woorden zijn het niet bij Van Dixhoorn en dan nog al die lege bladzijden; het moment is nog ondeelbaarder dan in normale’ poëzie. Wil Van Dixhoorn met zijn Grote Metonymische Procedé juist het stromen zichtbaar maken en daarmee iets doen wat eigenlijk niet kan? En dan toch, met twee samengeniete katerntjes, de suggestie wekken van een afsluiting? 

 

de kat van de muziekschool bevat zes katernen. Ze zijn genummerd: van 2 tot en met 8; katern 5 ontbreekt. Voor die getallen staat zes keer een zelfstandig naamwoord: Veld. Afgezien van de eigennamen op het inlegvel is dat het enige woord in beide cassettes dat een hoofdletter krijgt. Bij Veld 4 gebeurt iets merkwaardigs. Na de 4 staat iets tussen haakjes: verre uittrap. Verre uittrap was de titel van Van Dixhoorns vorige bundel en de bundel waarin we voor het eerst werden geconfronteerd met de veldverdeling die we ook nu steeds tegenkomen: een wolkje woorden op de linker pagina, op een kwart van boven, zonder marge, en verder alleen maar wit. Een uittrap die over de bundelgrens heen gaat – dat is wel een heel verre uittrap. En hij gaat ook verder dan het katerntje Veld 4 (verre uittrap). Na de woorden op de titelpagina bevat het katern 23 lege pagina's en Veld 5 is het katern dat ontbreekt. Het woord ‘uittrap’ suggereert een heel concreet veld in een heel concrete buitenwereld. Heel concrete lege velden liggen voor ons. De heel concrete buitenwereld: zien we die nu beter voor ons dan wanneer ze met een omhaal van woorden was opgeroepen? Hebben we hier te maken met exemplificatie: het procedé dat kenmerkend was voor het genre van de ‘concrete poëzie'? Het is het procedé dat een werkelijkheid oproept door een gedeelte ervan te presenteren – de staal in het stalenboek van de schilder. Op bladzijden kun je niet voetballen, maar lege bladzijden zijn net zo leeg als de ruimte waar de bal niet neerkomt. Pas met de bal wordt het veld weer wat.  

  

Niet alleen Veld 5 ontbreekt, ook Veld 1. We begeven ons naar Veld 2. 


(Het negende deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

 

vrijdag 31 mei 2024

Van binnen


Aan het slot van het doel van de opticien vinden we de grote uitzondering in het hele project van twee cassettes met een ‘gedicht’ en daarin totaal elf katernen – althans wat de katernvorming betreft. Het laatste katern, met als enige een blanco voorkant, bevat twee katernen. Het getal 88 staat op wat normaal de eerste tekstbladzijde zou zijn en 89 meteen na het nietje in het midden. Twee aaneengeniete getallen, gedichten, katernen, bundeltjes. Wat is er aan de hand?

Nummer 88 recapituleert. Wat we in het begin lazen komt twee keer terug: 't. - inclusief punt. We lezen een woord dat vaak voorkwam in een van Van Dixhoorns eerdere bundels: het woordje ‘om’ uit De zon in de pan – eveneens een cassette, met twee keer een ‘gedicht'. Ook na ‘om’ een punt en een aanhalingsteken; blijkbaar wordt er iets opgevangen of geciteerd. Een zelfcitaat? Maar er is iets nieuws: een ander personage. Het is een ‘ze'. Volgens de formule punt-aanhalingsteken, als opgevangen taal dus, lezen we dat ‘ze’ zou kunnen opstaan en een ‘je’ zou kunnen mogen. Met ‘maar genoeg over mij’, met aanhalingsteken aan het slot, sluit nummer 88, dat halve dubbelkatern, af. 

‘Toen gingen ze samen verder’ vormt de inzet van 89 – op twee regels afgedrukt met na ‘toen’ een punt en een aanhalingsteken en na ‘verder’ idem dito. Het verhaal lijkt me inmiddels wel duidelijk. We lezen nog een miniem zelfcitaat en daarna twee regels die Van Dixhoorns hele project lijken samen te vatten:


zonder veel te zeggen.’
maar van binnen.’

Dat er niet veel gezegd wordt in deze poëzie, was al opgevallen. Het niet veel zeggen krijgt door de autobiografische suggestie een lading die wel veel zegt: in het niet veel zeggen herkennen twee individuen elkaar. 'Veel zeggen' zou wat van binnen leeft misschien geweld aan doen, vervalsen. Zo min mogelijk zeggen en wat je wel zegt, gebruiken om iets wat belangrijk is aan te duiden of aan te wijzen, zou niet minder kunnen gelden voor een verhouding die een dichter aangaat met zijn lezer. In het begin van dit reeksje citeerde ik een gedicht van de Italiaanse dichter Ungaretti:


Mattina 

M’illumino
d’immenso


Het meest letterlijk vertaald als: Ochtend//Ik verlicht me/door het onmetelijke. Een in alle opzichten metonymisch gedicht: het is die traditie van het metonymische waarin Van Dixhoorn thuishoort en wat mij betreft de enig echte poëzietraditie. Dat de metonymische strategie/tactiek/werkwijze/probeer ‘es wat ook in het volle leven de enige is die werkelijk iets van belang duidelijk kan maken, is aan het eind van het doel van de opticien zo langzamerhand een onverhulde boodschap. ‘Maar van binnen hadden ze het prettige gevoel dat ze bij elkaar hoorden’ zijn de laatste woorden van katerntje 89 – op zijn Van Dixhoorns op de pagina afgedrukt.

Maar dat moeten jullie zelf maar lezen.


(Het achtste deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 



donderdag 30 mei 2024

Aanwezig


Wat ik al een keer aankondigde dat zou gebeuren, gebeurt nu: de volgende ochtend denk ik er anders over. ‘Een volstrekt ondubbelzinnige uitspraak’ schreef ik over deze regels: 

zo 

met de nauwkeurigheid van het toeval 

 

en beweerde opgewekt dat Van Dixhoorn in het doel van de opticien een toevalsprocedé toepast. Maar dat is natuurlijk niet zo en ik heb het ook geen split second gedacht: als iets duidelijk wordt in het doel van de opticien en de kat van de muziekschool, is het dat alles wat we lezen, en dan ook werkelijk alles, zeer weloverwogen is uitgedacht en gepland volgens een orde die ons ontgaat en waarschijnlijk tot in lengte van dagen zal blijven ontgaan. Het is vanwege het geplande dat ik in het vervolg van het betoog juist aan deze regels en aan het opgeroepen, imaginaire toevalsprocedé een metaforische, iconische en exemplificerende betekenis kon toekennen. De tekst van gisteren heb ik een beetje aangepast en daar ga ik met mijn eigen procedé: stap voor stap, van dag tot dag een raadselachtige tekst enigszins trachten te 'duiden'. Door te schrijven: wat er in mijn hoofd gebeurt tijdens het lezen kan ik niet weergeven – de stream of consciousness is de grootste leugen uit de wereldliteratuur -, maar ik giet het in de mal van een betoog en kom daarbij tot Nieuwe Inzichten. Mooi is dat. Zijn jullie er trouwens nog? Elke dag minder likes: als het zo doorgaat, eindigen we in de negatieve getallen. Op de een of andere manier past dat ook wel bij een procedé van Van Dixhoorn.  

 

Als ik wat voorafging heel kort en grof samenvat, dan lazen we dit. In het eerste katern hoorden we stemmen in een ruimte met een overkant, in het tweede werden we geconfronteerd met nadenken en oordelen, in het derde werd vooral gezien. Het vierde katern, met nummer 83 en de bekende vormgeving en te verwachten variaties, zou ik het existentiële katern willen noemen. Op de tweede bedrukte pagina: 

 

goed 

.’ aanwezig 

.’ er dan zijn 

zijn 

 

Vijfentwintig eeuwen existentiefilosofie in zes woorden en enkele leestekens. Het woord ‘aanwezig’ wordt op de volgende bedrukte bladzijde herhaald en in verband gebracht met houdbaarheid en een ‘fort'. Op de volgende tekstpagina één regel: 

 

fort/u staat er niet alleen voor 

 

Wie zegt dit? Een ‘ik’ of wordt een ‘ik’ aangesproken? De aanhalingstekens die we eerder tegenkwamen, ontbreken. Is het iets wat wordt gedacht? Is het een van het individuele losgezongen wijsheid? Hoe dan ook en wat een ‘ik’ of een ‘u’ ook overkomt: er bestaat zoiets als een gedeeld lot en een gedeelde ervaring. Het volgende, laatste katern in het doel van de opticien is het enige katern dat uit twee delen bestaat: met twee nummers en twee keer de gebruikelijke omvang. Een dubbelkatern: ik zou bijna in de verleiding komen om ook daar weer betekenis aan te hechten.  

 

(Het zevende deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

Dichters over Gorter: Erik Bindervoet

In de bundel Aap uit 2002 zijn deze twee kwatrijnen te vinden:     Blijf toch dromen van dat arbeidersparadijs!    Blij dans je op de stran...