Omdat je ergens moet zijn, was ik op zolder en vond daar in de bloemlezing Dichters bij elkaar dit gedicht:
Er is geen woord voor, eigenlijk
vanochtend toen deze jongen wakker werd godlof
het hele brein totaal gevuld met
het warme douche gevoel
van het Opperste Niets
sprong ie liedjes neuriënd z'n nest uit
(de liedjes vervaardigd door zijn zoetgeglazuurde
moeder kali mary poppins)
holde naar het postkantoor
posteerde zich aan de rijksweg
duimde zich door de natte polders
helemaal naar amsterdam
zonder das - zonder manchetknopen
onvoorbereid op de vier ruiters
van het klassiekste stripverhaal
in amsterdam (nog steeds het Opperste Niets
van voorhoofd tot de kruin)
ging ie zitten in een warm
bruin houterig café
dronk zijn koffie
DENKEND aan het Opperste Niets
stond op een hoge brug
spuugde in het water
regen en uitlaatgassen
waste zijn haar en verstopten zijn longen
hij kocht rotboeken en lauwe bami
praatte met iemand
spuwde in het geheim in zijn bier
buiten ging een vent voorbij
in spijkerbroek
een bochel op de rug
waarop deze jongen naar het station toerende
om een kaartje te kopen dat hem terugbracht naar huis
in een Opperst Nietszijnde Elektrische Trein
Dichters bij elkaar; gedichten en enkele beschouwingen over poëzie verscheen in 1967 en is een als bloemlezing vermomde reclamefolder van uitgeverij Querido. In nog geen zeventig bladzijden worden alle dichters uit het fonds met minimaal één gedicht gepresenteerd. Tachtig bladzijden totaal: de laatste tien bladzijden geven een overzicht van het hele Queridofonds, inclusief romans van Top Naeff en de reeks Moderne Medische Inzichten. 'Er is geen woord voor, eigenlijk' is afkomstig van een twintigjarige die op dat moment geen bundel had gepubliceerd, maar wel een roman: De generalenrepetitie. Van een dichtbundel kwam het pas veel later: in 1976 verscheen Zo goed als nieuw; bewaarde gedichten 1966-1976. Critici waarderen vooral het meer recente werk. Kees Fens maakt een helder onderscheid. Aanvankelijk was deze poëzie 'meer van het toon- dan van het woordgenre, de modieuze toon van eens. Verzen voor de vrienden zullen we maar zeggen. In het tweede deel wordt de dichter woordbewuster, de toon gaat eruit.'
Wie is deze dichter? Geen dichter die in bloemlezingen is te vinden: niet in de dikke Komrij, niet in de Spiegel van Hans Warren. De toon heeft inderdaad iets van echte jarenzestigdichters: Van Doorn, Vaandrager, Armando, Vinkenoog zelfs. De piepjonge dichter schrijft een stuk normaler, prozaïscher: met punten en komma's zijn dit tamelijk gewone grammaticale zinnen. Echt iets voor een twintigjarige is het achteloze vertoon van belezenheid, met een hindoegodheid en de verwijzing naar de Apocalyps. Peter H. van Lieshout, meldt uitgeverij In de Knipscheer op haar website, ‘was mede-oprichter van de poëziestroming De Brabantse School’, maar was vanaf de jaren zeventig nauw betrokken bij het organiseren van festivals in Amsterdam. Niet alleen dat: ‘Zijn intensieve en inspirerende werk als vertaler, recensent en redacteur zou een groter eigen oeuvre in de weg staan. Zijn aangekondigde roman ‘Bossche Getijden’ zou nooit verschijnen.’ In Amsterdam is Van Lieshout in 2017 overleden.
Geen groot eigen oeuvre, Brabant en Amsterdam. Het enige gedicht dat ik van Van Lieshout ken, vertoont misschien sporen van andere dichters, maar in het licht van de eeuwigheid vind ik dat niet zo belangrijk: wat dit gedicht probeert te beschrijven, beschrijft het perfect. Het werk van dichters als Vaandrager en Armando herken je onmiddellijk; juist het ontbreken van opvallende stijlkenmerken geeft dit gedicht een geldigheid die uitgaat boven de sjablonen van de jaren zestig. En het is in meer dan één opzicht een gedicht over 'deze jongen'. Als twintigjarige kocht ik af en toe 'rotboeken', liftte ik elk weekend van Eindhoven naar Utrecht en omgekeerd. Amsterdam kwam een paar jaar later en toen pakte ik de trein.