Gisteravond las ik het boek van Anjet Daanje uit. Na 655
bladzijden voelt deze lezer de behoefte om minimaal 655 woorden terug te
schrijven. Ook vanwege Gemengde Gevoelens. Als ik ze nummer, kom ik misschien
tot elf.
1. Daanje is een schrijver die niet te vergelijken is met
wie dan ook in binnen- en, voor zover ik weet, buitenland. Met een
ongelooflijke techniek jaagt ze je door elf levensverhalen heen. Couleur locale
en historische gegevens worden bijna achteloos in de stroom van het verhaal
opgenomen. Haar thematiek is volstrekt onmodieus. Geen coming of age van
eigentijdse personages, maar de grote vragen van leven, samenleven en – vooral –
dood.
2. Elf verhalen die
op de een of andere manier samenhangen met leven en lot van de zusters Brontë.
De buitengewone karakters van de zusters vinden we terug of worden gespiegeld
in de levens van anderen – in negentiende-eeuws Engeland, in de VS, in Frankrijk,
in twintigste-eeuws Engeland, in Nederland. In alle verhalen introverte vrouwen
met een rijk verbeeldingsleven, in bijna alle verhalen symbiotische
zusterrelaties, in alle verhalen het raadsel van de dood en pogingen om het
raadsel te ontsluieren.
3. De karakters en de obsessies van de zusters Brontë vind
je in alle belangrijke personages terug. Excentrieke types dus. Het gevolg voor
mij was dat de Brontës gaandeweg hun uniciteit verloren en daarmee hun
kunstenaarsaura: het schrijverschap werd secundair ten opzichte van de
bijzondere persoonlijkheidskenmerken. Ik vraag me af of het Daanjes bedoeling
was.
4. Daanjes verteltechniek is die van een onzichtbare
auctoriale verteller die moeiteloos overstapt van de beschrijving van
uiterlijk, decors en omstandigheden naar het innerlijk van personages. Alles in
de tegenwoordige tijd en alles weer in één grote stroom. Het merkwaardige
effect is dat de psychologische processen bij de personages daarmee iets
uiterlijks krijgen: iets willekeurigs. Ze zijn van dezelfde orde als het decor.
Je leest door omdat je razend benieuwd bent naar de afloop, niet omdat je je
identificeert of zelfs maar bijzonder veel empathie voelt. Je leest gedachten
alsof je naar een film kijkt: je ziet ze van buiten.
5. Het hele boek heeft iets van een proefopstelling. De
personages zijn constructies. Heel duidelijk wordt dat aan het slot. We zijn
dan in het heden en in Groningen. Het vrouwelijk personage is een briljant
meisje dat als enige tussen veel minder briljante jongens natuurkunde studeert.
Maar ze draagt een bril en is ook verder erg onaantrekkelijk: geen lijf, geen
borsten, niks. Als ze lerares wiskunde wordt, kan ze geen orde houden. Ze lijkt
uitgebroed in een clichéfabriek. Ook in de rest van de roman lijken de
personages hun bestaan vooral te danken te hebben aan zorgvuldig uitgedachte
overeenkomsten en tegenstellingen.
6. Wat in het hele boek ontbreekt, is humor. En dan niet per
se humor om te lachen, maar humor als een soort antwoord op de grote thema’s
die worden aangeroerd.
7. Wat wel te vinden
is in het boek, is poëzie. Tien van de elf hoofdstukken worden voorafgegaan
door een gedicht van Emily Brontë of strofen daarvan. Die gedichten zijn door
Daanje vertaald en ze heeft geprobeerd het rijm te behouden. Gelukkig zijn de
originelen aan het slot van het boek opgenomen. Daar moest ik regelmatig naar
bladeren om er achter te komen wat er in de vertalingen stond. En om iets van
de poëtische kracht te ervaren. Brontë is een groot dichter; ik kende haar
poëzie niet.
8. Parallel aan de roman verscheen een bundeling van Daanjes
vertalingen van Brontë en van eigen gedichten. Op Daanjes website is één lang,
eigen gedicht te vinden. Rijm en metrum zijn matig en de inhoud is
conventioneel. Geen gedichtenwebsite zou het gedicht plaatsen. Heel vreemd
allemaal want in de roman zijn de metaforen vaak verrassend raak.
9. De titel. Op twee derde krijgen we duidelijkheid over de
dromedaris en tegen het slot over de ooievaar. Voor het lied geldt dat minder;
het moet slaan op de roman zelf. Hoe dan ook is de titel niet geslaagd: te
metonymisch en te metaforisch en daarmee te abstract. Daanje heeft weinig
talent voor titels. Haar debuut was
‘Pianomuziek in de regen’: goed voor een deeltje in een romantische reeks.
Daarna kwam ‘De blinde fotograaf’; een titel die Hermans al had gebruikt.
‘Veelvuldig en alleen’, ‘De Mei-jaren’, ‘Delle Weel’. ‘jl.’: het suggereert
weinig tot niks.
10. De conclusie? Komt in 11.
11. Een in alle opzichten eigenzinnig schrijverschap heeft
een boek opgeleverd van Europese allure dat me aan de bladzijden kluisterde en
een existentiële thematiek heeft die je niet vaak tegenkomt. En toch doet het
boek mijn hartje niet sneller kloppen. Door sommige keuzes van de auteur blijft
er een afstand bestaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten