dinsdag 4 juni 2024

Er


Na de presentatie van enkele aanwezigheden in Veld 2, de aanwezigheid van leven, een verleden en dichterlijk materiaal, lijkt Veld 3 in het teken te staan van zelfreflectie. Heel letterlijk: een tekst toont zichzelf door te verwijzen naar zichzelf. Twee woorden zijn belangrijk: ‘er’ en ‘plukje'. ‘Er' komt het meest voor, ‘plukje’ twee keer en dan alleen in de tweede helft van het katern.  

 

Die tweede helft wordt geïntroduceerd met een dramatische bladzij – de meest dramatische bladzij misschien wel in Van Dixhoorns oeuvre. Dat we na het nietje, op een rechter bladzij, alleen maar wit zien, zijn we wel gewend, maar we zien niet alleen maar wit. Op een plek waar je het niet zou verwachten, verschijnt een letter: een ‘r'. Het verschijnen wordt in de eerste helft aangekondigd. Twee tekstbladzijden daarvóór lezen we: 

 

r 

moet zijn 

een ding nog 

 

Waarom er nog een ding moet zijn, lezen we in de bladzijden daar weer voor. Het is weliswaar zomer, en dat moet het vooral blijven, maar het gaat ook in de zomer om meer dan aanwezigheid. Dat, voor alle duidelijkheid, is een parafrase: Van Dixhoorn heeft er negen woorden en een schuin streepje voor nodig. En veel paginawit. Het ding dat er moet zijn, lezen we, moet rijk zijn aan iets wat toeneemt en afneemt. In Veld 2 was het ‘leven’ dat toe- en afnam. Op de bladzijden die voor ons liggen, zien we kleine constellaties van woorden toe- en afnemen. Daaraan zijn we inmiddels gewend geraakt. Maar dan opeens die dramatische bladzijde. Er zij licht, er zij leven, er zij een ding, er zij dit gedicht? 

 

Meteen daarna, gewoon op de linker bladzijde en op de plek waar je het zou verwachten: ‘plukje'. Dat moet een zelfverwijzing zijn: een verwijzing naar de plukjes woorden die we lezen. Op de volgende bladzijden: nog een keer ‘plukje’ met wat andere tekst en, net als in Veld 2, een verwijzing naar het getallenprocedé in Van Dixhoorns vorige bundels. Gevolgd door 

 

heel anders aan) 

 

Een dichter deelt ons mee dat hij het nu heel anders aanpakt en al doende bewijst hij het. We naderen het eind van het katern. Op twee bladzijden vinden we alleen zo'n rond haakje. Het is duidelijk: hier neemt iets af. Alles in het katern dat geen tekst is met een betekenis die we in het woordenboek vinden, kunnen we metaforisch, iconisch of exemplificerend lezen - metaforisch of iconisch voor wat er is, of – zonder voorzetsel – dat exemplificerend.


(Het elfde deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

zondag 2 juni 2024

Tot zijn beschikking heeft


Veld 1 in de kat van de muziekschool ontbreekt en Veld 2 begint met vier lege bladzijden. Op de negentien bladzijden die volgen, staat op één uitzondering na een korte tekst op de linker bladzijde op de plaats die we inmiddels kennen: op een kwart van de pagina en zonder marge. Zeven keer is het een eenregelige tekst, met één keer slechts één woord: duurt.’ De punt en het aanhalingsteken zijn van Van Dixhoorn. De duur heeft lang genoeg geduurd, blijkbaar. Toch is wat ging duren maar net begonnen. Op de bladzij ervoor, met een merkwaardig leesteken: /weer leeft. Maar ‘weer leeft’ komt later terug, zonder leesteken.  

 

Weer leven, stoppen met duren, nog een keer weer leven: op wie of wat dat betrekking heeft, wordt niet duidelijk. Het kunnen levende wezens zijn, het kan de muziek zijn die wordt aangeleerd in de muziekschool, het kan het gedicht zijn dat we lezen. Het kan dat alles tegelijk zijn. Veld 2 wekt in veel opzichten de suggestie van een inzet. In latere Velden en in het doel van de opticien vinden we grotere of kleinere variaties op de vorm, hier nog nauwelijks. Bijna steeds staat er tekst op de vertrouwde plek op de linker pagina. Het ontbrekende Veld 1 en de ontbrekende bladzijden aan het begin van Veld 2: de stilte vóór de inzet. In de concertzaal wachten de luisteraars op wat komen gaat. Daarna worden we langzaam vertrouwd gemaakt met iets wat veel weg heeft van een muzikaal thema. Na dat begin vinden we nog één lege linker bladzijde. Ook dat leidt iets in: leegte en rust zullen straks belangrijk zijn. De leegte neem ik visueel waar, rust voltrekt zich in de tijd. 

 

Na de lege bladzijde op de als enige bedrukte rechter pagina één woordje: ‘dit’ - zonder aanhalingstekens. Meteen op de volgende pagina:   

 

dit 

3. kent iedereen 

 

Een rare 3. Waar zou iedereen zo'n getal van kunnen kennen? Van het eerdere werk van Van Dixhoorn: zijn eerste vijf bundels werden gestructureerd volgens korte getallenreeksen die hun geheim niet prijsgaven en steeds weer opnieuw begonnen. De zesde bundel was De zon in de pan en daarin speelt het woordje ‘om’ een belangrijke rol. Ook dat komen we tegen. De laatste regel voor de lege bladzijde: om bekend/om bekend.  De zon in de pan is gebouwd op de herhaling van ‘om'. Bij de presentatie van de kat van de muziekschool en het doel van de opticien droeg Joost Oomen De zon in de pan of gedeelten daaruit fraai op zijn Joost Oomens voor. En ook Van Dixhoorns zevende bundel is al meteen in het eerste katern te herkennen. Het principe van de vormgeving – tekstje op de linker bladzijde, enz. - is het principe dat werd geïntroduceerd in Verre uittrap. 

 

Een dichter recapituleert zijn oeuvre en dan vooral de ordenende principes daarin, presenteert de vorm waarop hij nu nog maar minimaal varieert, voorziet dat alles van betekenis met werkwoorden als leven en duren. Hij laat zien wat hij als dichter wat betreft vorm en inhoud tot zijn beschikking heeft. De laatste vier woorden zijn alle woorden op de laatste bladzij van Veld 2. Op naar Veld 3.  


(Het tiende deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

zaterdag 1 juni 2024

Op bladzijden kun je niet voetballen


Het slot van het doel van de opticien lijkt met het op alle mogelijke manieren samengaan van vorm en inhoud op een echt slot. Zelfs van het project als geheel: het doel van de opticien en de kat van de muziekschool worden ons aangeboden als gelijkwaardige, maar niet identieke cassettes. Dat in een van die cassettes zich een katern met een vereniging van twee katernen bevindt, de katernen met de hoogste nummers bovendien, suggereert een afsluiting. Wat de cassettes zelf niet laten zien, gebeurt daarbinnen – van binnen. Eind goed, al goed.  

Eerder had ik de beslissing genomen om het doel van de opticien als eerste te lezen. Ik baseerde dat op gegevens op de twee inlegvelletjes. Zijn dat gegevens buiten de tekst? De ISBN-nummers en nog het een en ander: een administratief toeval? In deze twee gedichten/bundels/cassettes lijkt alles tot op de laatste vierkante millimeter uitgedacht. Zo'n inlegvel dan niet? En de conclusies die ik trok: eerst komt het kijken van de opticien en daarna de muziek; zo gaat dat in poëzie - zijn die houdbaar? het doel van de opticien begon met het opvangen van geluid en eindigde met een zichtbaar en tastbaar samengaan op papier - zelfs van papier. Wat is, hier en misschien wel heel in het algemeen bij poëzie die we lezen, de verhouding tussen het stromen van de taal en de fixatie van die taal op een bladzijde, tussen een fenomeen dat zich voltrekt in de tijd en het ondeelbare moment waarop onze blik een verzameling woorden in zich opneemt? Veel woorden zijn het niet bij Van Dixhoorn en dan nog al die lege bladzijden; het moment is nog ondeelbaarder dan in normale’ poëzie. Wil Van Dixhoorn met zijn Grote Metonymische Procedé juist het stromen zichtbaar maken en daarmee iets doen wat eigenlijk niet kan? En dan toch, met twee samengeniete katerntjes, de suggestie wekken van een afsluiting? 

 

de kat van de muziekschool bevat zes katernen. Ze zijn genummerd: van 2 tot en met 8; katern 5 ontbreekt. Voor die getallen staat zes keer een zelfstandig naamwoord: Veld. Afgezien van de eigennamen op het inlegvel is dat het enige woord in beide cassettes dat een hoofdletter krijgt. Bij Veld 4 gebeurt iets merkwaardigs. Na de 4 staat iets tussen haakjes: verre uittrap. Verre uittrap was de titel van Van Dixhoorns vorige bundel en de bundel waarin we voor het eerst werden geconfronteerd met de veldverdeling die we ook nu steeds tegenkomen: een wolkje woorden op de linker pagina, op een kwart van boven, zonder marge, en verder alleen maar wit. Een uittrap die over de bundelgrens heen gaat – dat is wel een heel verre uittrap. En hij gaat ook verder dan het katerntje Veld 4 (verre uittrap). Na de woorden op de titelpagina bevat het katern 23 lege pagina's en Veld 5 is het katern dat ontbreekt. Het woord ‘uittrap’ suggereert een heel concreet veld in een heel concrete buitenwereld. Heel concrete lege velden liggen voor ons. De heel concrete buitenwereld: zien we die nu beter voor ons dan wanneer ze met een omhaal van woorden was opgeroepen? Hebben we hier te maken met exemplificatie: het procedé dat kenmerkend was voor het genre van de ‘concrete poëzie'? Het is het procedé dat een werkelijkheid oproept door een gedeelte ervan te presenteren – de staal in het stalenboek van de schilder. Op bladzijden kun je niet voetballen, maar lege bladzijden zijn net zo leeg als de ruimte waar de bal niet neerkomt. Pas met de bal wordt het veld weer wat.  

  

Niet alleen Veld 5 ontbreekt, ook Veld 1. We begeven ons naar Veld 2. 


(Het negende deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)

 

 

Dichters over Gorter: Henriette Roland Holst

  1.     In Gorters bundel Verzen uit 1903 is dit gedicht te vinden :       Aan Henriette Roland Holst         Gij schoone vrouw, in wie ged...